Donderdagochtend, Wenen. Mijn vriendin en ik nemen een taxi naar Schönbrun, bekend als het paleis van Franz Joseph en Elizabeth, de suikerzoete Sisi, die overigens een minder goed huwelijk had met haar man dan hij met haar.
Zodra we in de auto zitten, belt onze taxichauffeur met zijn vriend, neef, vrouw, geen idee. Telefoon in de linkerhand, rechterhand losjes op het stuur, voet op het gaspedaal. Zijn stem wordt luider, het gesprek geagiteerder, het rijden sneller. Hij spreekt Arabisch en we verstaan er geen woord van. We kijken elkaar ietwat ongerust aan. Schönbrun blijkt, in tegenstelling tot wat we dachten, redelijk dichtbij te liggen. Terwijl we betalen en uitstappen, continueert hij zijn opgewonden conversatie aan de telefoon. Hij keurt ons geen blik waardig. We voelen ons echt gast en lopen weg zonder fooi te geven.
De volgende dag nemen we weer een taxi, dit keer naar het vliegveld. De chauffeur, een kleine man van rond de 60 helpt ons met de bagage, opent de deur, aangename klassieke muziek stroomt ons tegemoet. Hij vertelt, zijn levendige handen praten mee, dat hij oorspronkelijk uit Iran komt. We zijn nieuwsgierig en vragen hem hoe hij in Wenen terechtgekomen is. ‘Ik speelde bas toen ik jong was’ en zijn vingers maken tokkelende bewegingen. ‘Mijn muziekleraar had het altijd over Wenen, de Europese bakermat van muziek, dus dat wilde ik ontdekken.’ Tijdens zijn studie aan het conservatorium –eind 70-er jaren- greep Khomeini in zijn geboorteland de macht. ‘Ik wilde niet meer terug, mijn leven was daar niet meer zeker.’ Dan vallen zijn handen stil. Ook zijn geschiedenis in Oostenrijk nam een onverwachte wending. Na een auto ongeluk moest hij zijn muzikale carrière beëindigen. ‘Ik ben toen taxichauffeur geworden, mijn vrouw was zwanger en er moest geld verdiend worden’ zegt hij gelaten. Ik kijk vanaf de achterbank naar zijn kalende hoofd. Zijn vriendelijkheid had er niet onder geleden.
Die avond zit ik alweer in een taxi, nu op weg naar huis. We babbelen met de chauffeur, een bonk van een kerel, over de stad, de rijkdom van wisselende seizoenen, drukte op de Dam en de zegening van gezond zijn. ‘Je kan wel blijven kankere, maar de wereld is een feessie. Je mot alleen zelf de slingers ophangen.’ Als we aankomen, stapt hij naar buiten om het portier voor me te openen. Ik tik mezelf op de vingers dat ik er nog steeds van uitga dat Amsterdamse taxichauffeurs onbehouwen, toeristen oplichtende mensen zijn. Jaren lang heb ik liever door de regen gelopen, getramd of gefietst dan een taxi te nemen. Maar gelukkig zijn er steeds meer aardige! Ik hang een slingertje op.