‘Ben je ook naar de markt geweest?‘ vraagt ze voorzichtig. De vrouw wil een praatje maken, maar anticipeert al op mijn reactie dat ik ‘ja’ brom en me weer in het niets terugzeggende schermpje verdiep. Ik leg mijn telefoon meteen omgekeerd op het tafeltje neer.
‘Ik heb een mooie lange jas gezien, die geweldig zou staan met hoge laarzen eronder.’
Haar hand tikt tegen haar been onder kniehoogte.
‘Hij is beige en past bij de kleur van mijn tas.’
Nu wijst haar hand naar de grote suède tas op de bank.
‘Hij kost 45 Euro, maar ik heb al een paar jassen. Nu heb ik wel 5 Euro terug kunnen geven aan hem’ en ze knikt naar de man achter het glimmende koffiezetapparaat, ‘dat was ik ‘m nog schuldig.‘
‘Soms is naar iets verlangen fijner dan het hebben’ reageer ik.
De klep van haar grijze pet bedekt steeds een deel van haar gezicht, maar nu kijkt ze me recht aan en haar bruine ogen onderzoeken me bedachtzaam.
‘Daar zou je een tegeltje van moeten maken of een televisieprogramma.’
Dan lijkt het gesprek van koers te veranderen.
‘Ze zeggen vaak dat ik een mooie vrouw ben, maar dat is helemaal niet belangrijk.’ Haar handen raken haar krullende, lange haar aan. ‘Als we dood zijn blijft van ons allemaal hetzelfde over, een paar botten. Het gaat om wie je bent. Of je goed voor de ander kan zijn.’
Het is even stil, en ik denk dat het gesprek is afgelopen, maar nee.
‘Ik heb een tweeling, twee jongens. Ze hebben de kinderen de dag na hun geboorte bij me weg gehaald.’
Ze kijkt tijdens het praten steeds even weg.
‘Ze wonen bij mijn zus. Ik kon het leven niet meer aan. Mijn man sloeg me, vertelde me dat ik niets kon. Ik was mezelf helemaal kwijt geraakt. Ik paste niet meer bij mijn naam, herkende mezelf niet meer in de spiegel.’
Haar verhaal springt heen en weer door haar leven. Ze had er al lang niet meer over gesproken, het was diep weggestopt, maar mijn opmerking had haar getriggerd.
Het was haar uiteindelijk gelukt van de man, die zo charmant kon zijn en waar ze zich in het begin zo veilig bij had gevoeld, te scheiden. In haar stem klinkt opeens haar vroegere verliefdheid door. Op advies van haar zus had ze de rechter in Marokko de dag voor de uitspraak aangeschoten. Gelukkig wilde hij naar haar luisteren. De man streek over zijn witte baard terwijl zij hem vertelde dat ze jaar in jaar uit, geestelijk en lichamelijk, was mishandeld.
‘Zo’n mooie en intelligente vrouw’, zei hij ‘en dan er zo slecht voor zorgen. Kom morgen maar niet naar de uitspraak.’
Hij zou het regelen en dat heeft hij gedaan.
Een paar jaar later heeft ze drie maanden met haar kinderen gewoond op de Lindengracht waar ze onder toezicht mocht proberen samen te wonen als gezin.
‘Het is het beste als kinderen bij hun eigen moeder zijn’ was er gezegd en daar was ze het helemaal mee eens.
Op het moment dat ze de jongens onder haar hoede had, bleek het echter moeilijker dan gedacht. De kinderen werden weer teruggeplaatst bij haar zus. Het verlangen om zelf voor ze te kunnen zorgen is er nog steeds.
Lange tijd heeft ze zich daarna afgezonderd van de wereld. Ze draaide de bank in haar kamer zodat ze letterlijk en figuurlijk naar binnen keek. Ze ging niet meer naar buiten en nam de telefoon niet op. Op een goede dag heeft ze zichzelf bij de lurven gepakt. Ze dwong zich tot een regime van regelmaat. Op tijd opstaan, veel sporten, geen drugs. Soms een glaasje, nooit te veel. Ze heeft zichzelf er weer boven op gekregen.
Haar man heeft ze nog een keer na de scheiding gezien, in de tram. Ze liep naar hem toe met een kind aan iedere hand en stelde ze aan hem voor. Een had haar kleur ogen, de ander die van hem. Sterk stond ze tegenover hem en wist: ik ben er nog, ondanks jouw pogingen me zo te vernederen tot ik dacht dat ik niemand meer was. Ik ben er, ik ben Basma.