De Grote Amsterdam Quiz

Ik zou er niet zijn en ben er toch. Vakantieplannen veranderen net zo snel als het Nederlandse weer en nu kan ik mee doen aan de Grote Amsterdam Quiz in de Nieuwe Kerk.
Bij de muziek van het orgel druppelen zo’n 350 deelnemers naar binnen. Ooit was de Nieuwe Kerk gebouwd voor katholieke kerkgangers, maar nadat katholiek Amsterdam in 1578 opportunistisch besloot toch maar de protestanten te steunen, werden de beelden uit de katholieke kerken gesloopt en de muren wit overgeschilderd. Nu konden de protestantse gelovigen zonder afleiding ter kerke gaan. Maxima moet zich deze verandering hebben gerealiseerd toen ze hier als katholieke protestant haar ja-woord gaf.

Achter mij zit een vrouw in een perfect op kleuren gekozen rode trui en zwarte rok aantekeningen door te nemen.
‘Heb je ervoor gestudeerd?’ vraag ik verbaasd. Ze kijkt verstoord op, ik heb haar uit haar concentratie gehaald.
‘Ja best wel, en nu neem ik nog even alles door zodat het vers in mijn hoofd zit.’
Een beetje overdonderd kijk ik verder rond. Voor me zit Hans Tulleners, de grote Amsterdam-kenner, in een rood-wit geblokt jasje nerveus het knopje van zijn zwarte pen met drie rode kruisjes in en uit te drukken. Naast hem staat een grote leren ‘advocaten’ koffer waar, vermoed ik, een heel stuk Amsterdam-archief in zit.
Het dringt langzaam maar zeker tot me door. Dit is geen geintje, geen geestige pubchurch quiz, maar een bloedserieuze wedstrijd tussen fanatici.

Exact om 13 uur stopt het orgelspel en vuren Johan Fretz van het Parool en Koen Kleijn van Ons Amsterdam de vragen op ons af.
‘Hoe lang is een roe?, Hoe heette de oorlog in 1428 tegen een aantal Duitse steden?, Welke korfbalvereniging heeft Drees niet opgericht?, Wat wilden Clooney en kornuiten stelen in de film Ocean Twelve?, Hoe heette in 1965 het kamp voor gastarbeiders in Amsterdam Noord?, Hoe heette de olifant die Rembrandt geschilderd heeft?, Waar woonde Rembrandt voordat hij naar het huidige Rembrandthuis verhuisde?, Wanneer vond de brand van Hotel Polen plaats?, In welke buurt woonden de meeste NSB-stemmers?, Wie was geen geboren Amsterdammer: den Uijl, Gullit, Carmiggelt?, In welke straat opende Cruijff zijn schoenenwinkel ‘Shoutique’?, Wanneer kwam Ransdorp bij Amsterdam? Hoe heette de man die de grond gaf waarop de Nieuwe Kerk is gebouwd en waar dankt de Dubbeleworststeeg zijn naam aan?’

Zeventig vragen verder kijken we elkaar wat lacherig aan. Een ding is zeker, als we niet winnen, hoeven we ons niet te schamen. Dan maakt Johan Fretz de winnares bekend die stomverbaasd naar voren loopt. Ze heeft een score van 54 op 70. Op de vraag of ze het moeilijk had gevonden, bekent ze dat ze vrijwel alles gegokt heeft.

Tijdens de borrel voor ons, Amsterdamse masochisten, volgt een pijnlijke ontknoping. Het blijkt dat er fout is geteld en gildegids Otto Meijer mag zich de echte winnaar noemen. Bescheiden neemt hij zijn prijs in ontvangst.
‘Liever in Mokum zonder poen, dan in Parijs met een miljoen’, zegt hij overtuigd.
Maar hij gaat nu wel lekker vijf dagen naar Nieuw Amsterdam.

 

Voetbal

Ik heb er een hekel aan. Vooral aan het geluid; de tv-commentator die als een veilingmeester opgewonden de namen van de voetballers en hun bewegingen afratelt, het scanderen van het publiek op de tribune, maar ook aan het ongecontroleerde testosteron wat los komt bij sommig publiek. De hersenen schakelen uit, de remmen gaan los. Hardcore supporters zijn geen aanspreekbare individuen meer, maar worden een anonieme groep die vechtpartijen en vernielingen niet schuwt. De stad voelt voor mij dan niet meer veilig.

Vorige maand fietste ik rond 23.00 uur van het Concertgebouw naar huis met in mijn hoofd nog de prachtige muziek van Bachs Mattheus Passion. Bij het Leidseplein golfde er een tsunami van heel ander geluid over me heen en was ik meteen terug in het hier en nu. Ajax had gewonnen van Juventus.
Thuis vertelde mijn man enthousiast hoe sinds jaren het voetbal weer mooi was en liet me de herhaling van de goals zien. Meer dan over de techniek, waar ik niet echt over mee kon praten, werd ik enthousiast over de uitstraling van de voetballers. Leuke, sympathiek-ogende jongens die hun overwinningsroes gul deelden met het uitgelaten publiek. Niet door als een narcistische hulk, al primitieve kreten uitstotend, over het veld te rennen met je shirt omhoog, maar door als dirigent voor de supporters te staan en met ze te zingen.
En zo zat ik, tot ieders verbazing, op 8 mei met mijn man naar de wedstrijd Ajax – Tottenham te kijken en deelde het verdriet van de voetballers op het eind. Dit hadden ze niet verdiend. Verbijsterd en kwetsbaar lagen ze op het veld.

Geen Champions League-, maar wel landskampioen, een overwinning die van de Burgemeesteres weer gevierd mocht worden op het Museumplein. Van de verbanning naar de Arena weer terug naar het stukje culturele groen in Amsterdam-Zuid.
Iets wat ik ook niet voor mogelijk had gehouden, gebeurde: ik ging kijken naar de inhuldiging op AT5. Het hechte team liet, lichtelijk overdonderd, het gejuich van honderdduizend supporters over zich heen komen. De euforische mensenmassa zong en sprong op het ritme van de spelers mee. Ik voelde de verbinding en de trots. De bierblikjes die naar onze burgermoeder werden gegooid waren een minpunt, maar hoe, zonder een spier te verrekken, De Ligt en Van der Sar ze als goochelaars uit de lucht plukten, was magistraal. Het moment dat Frenkie melancholiek in het niets naar zijn toekomst bij Barcelona staarde, aandoenlijk.
Jaren geleden vertelde mijn slager enthousiast over zijn zoontje, die zo goed was in voetbal. Trots had hij foto’s van het voetballende jochie op de grote vrieskast geplakt. We vertelden elkaar hoe gezegend we waren met onze kinderen. Die vader stond nu ook op het podium en mijn hart brak voor hem. Nouri had hier bij moeten zijn. De spelers eerden hun vriend en collega door een shirt met zijn rugnummer 34 te dragen. Ze vergaten hem niet, hij zal altijd een van hen blijven.
Het is een bijzonder team, op technisch maar vooral op menselijk vlak. Dank jullie wel.

 

 

 

 

 

God told me to behave

De lente staat nu even in zijn achteruit in plaats van vooruit, maar toch koop ik maar wat zwemgoed. Wie weet kan ik het weer zo een beetje afdwingen.
Op weg naar huis zie ik een vriendin, genesteld in haar warme jas, op een terras koffie drinken. Ze is net geopereerd en ik stop om bij te praten. De ingreep had er letterlijk en figuurlijk ingehakt, maar nu is ze gelukkig weer op de goede weg.
De vrouw die ook aan haar tafeltje zit, staat op als ze me ziet en loopt weg. Het is Cornelia, de dakloze Canadese, die al vijfentwintig jaar deel uitmaakt van onze buurt.
Mijn vriendin lacht. ‘Ik herkende haar uit je verhaaltje en bood haar wat te drinken aan. Toen ik haar vroeg of ze ook wat wilde eten, greep ze met haar hand zò’ –mijn vriendin strekt haar vingers wijd uit- ‘in mijn appeltaart. Ik kon het niet laten haar toen een beetje op te voeden.’
Ik kijk over haar schouder en zie aan de andere kant van haar tafeltje de heer Hiddema genieten van een tosti, die hij -weliswaar ook met zijn handen-, keurig netjes eet. Weloverwogen veegt hij na ieder hapje zijn lippen af met een servet. Zijn uitgestreken gezicht toont geen enkele emotie.

Dan komt Cornelia weer terug in het vertrouwen dat het wel goed zit met mij en vraagt om haar standaard Euro. Ik check mijn zakken, maar voel geen muntjes. Het enige dat ik heb is een biljet van tien, gevouwen in mijn telefoonhoesje voor ‘noodsituaties’. Ik twijfel, het is een belachelijk groot bedrag, maar besluit dat haar nood groter is dan de mijne. En misschien gun ik het haar ook wel–ik geef het toe, het is kinderachtig- om te zien of ik een reactie kan provoceren in het sfinxachtige gezicht van het FvD-kamerlid. Niet dus.
Cornelia neemt het biljet verwonderd aan. ’I don’t need a lot of money, I will give a part away.’ Dan is het mijn tijd voor verwondering. Deze vrouw, die op straat leeft en niets heeft, deelt met anderen het weinige dat ze krijgt. Komt dat ook niet ergens voor in de bijbel? Het lijkt wel of ze mijn gedachten leest. ‘God told me to behave,’ zegt ze.
Er volgen weer wat zinnen die we niet goed kunnen volgen, maar we staan samen alsof we drie vriendinnen zijn. Dan pakt Cornelia onze armen en omhelst ons ten afscheid.

De heer Hiddema kijkt stoïcijns voor zich uit.

 

Een kwartiertje brug

Het toeristenechtpaar loopt met een ‘Espace’ kinderwagen midden over de brug. Een fietser haalt hen in van rechts, een motor van links. Een auto houdt zijn snelheid in. De bezoekers hebben hun rol in de verkeerscongestie niet in de gaten, ze kijken hun ogen uit als ze de waterfietsen zien, die over de grachten uitwaaieren. Hun peuter schopt met zijn beentjes fanatiek door een hoop droge iepenzaadjes, die rusteloos opvliegen in de goudgele zon. Duiven koeren en pikken de pitjes eruit.
Een vrouw met hoofddoek zit op een bankje, ogen dicht, geniet van de warmte die haar wangen koestert. Naast haar kijkt een jong stel op een ouderwetse plattegrond om de weg te vinden.
Het blad bier wordt met gejuich ontvangen door het overvolle terras aan de overkant. Het Schiphol shuttlebusje beplakt met kleurige plaatjes van de Keukenhof komt voorbij. Voor deze gasten zit het er weer op.
Van onder de brug sputtert een oud sloepje met rosé-drinkende elitevaarders tevoorschijn.
De buurtzwaan tikt met zijn snavel op het raam van ‘zijn’ woonboot. Het wordt tijd voor zijn eten, maar de eigenaresse is een paar dagen weg.
Moeder met peuter achterop, duwt met haar rechterhand geroutineerd haar kleuter op eigen fietsje de brug op.
Buurman Boordevol komt naar buiten en heeft een zonnebril op. Hij lacht zowaar. Een groepje bezoekers zonder bestemming slentert langs hem heen, hun trui of jas in de hand.
Ik word ook bekeken. Toeristen fotograferen me in het raam, ze hebben een original Amsterdammer gespot.
Een Volkswagen passeert een hipster en stopt abrupt. De man rent de auto uit en omhelst een vriend. Ze delen een ijsje.
De zakenman in vrijetijdskleding komt met zijn zoontje van een jaar of zeven aan. Zijn beentjes zijn te kort om makkelijk van de voorstang van pappa’s herenfiets af te glijden. De fiets wordt neergezet, vader heeft een rol glanzende ducttape in de hand. De iepenconfetti wordt weggeveegd, de positie met tape ingenomen. Het jongetje heet TIES. Pappa maakt de moeilijke letters, Ties mag de i plakken. Ties gooit een handje iepensneeuw in de gracht. Het waait net zo hard weer terug. Hij moet nog leren wat ‘Non urinat in ventum’ betekent. De rol ducttape gaat schoon op. Pappa en Ties stappen weer op de fiets. Drie Franse toeristen wijzen naar het plaksel op de stoep maar begrijpen het niet.
Een meisje duwt haar groen-wit–oranje postcodeloterijfiets de brug op, terwijl ze een onverpakte flat screen televisie op haar bagagedrager balanceert. Het wordt leuk wanneer een fietser met een ladder in zijn hand haar van de andere kant zwabberend tegemoet komt.
Drie rolkoffertjes, ogen gefixeerd op de telefoon, zoeken naar hun Airbnb. Een witte Car-to-go toetert verliefd naar een zwarte Biro. Een man met multicolor petje en dreadlocks staat soepel op een mono-wheel. Elegant ontwijkt hij de krantenbezorger met zware tassen vol zwaar nieuws.
Een klein Japans meisje rijdt voorzichtig haar lichtblauwe stepje met drie wieltjes door de berg iepensneeuw. De wind betovert haar in een mangaprinsesje opgesloten in een sneeuwbol.
Bezoekers van de bankjes op de brug wisselen elkaar af en fotograferen op hun beurt weer het meest gefotografeerde hoekje van Amsterdam.
Twee tieners onder de tattoos maken een selfie op een stokje, ze zien de bruid in tule niet die ook wordt vereeuwigd.
Een sportief stel jogt jaloersmakend moeiteloos langs, telefoon vastgesnoerd aan de bovenarm.
Een meisje springt van de bagagedrager af. De brug is te steil voor haar vriendje.
Hondjes kwispelen als ze elkaar zien en besnuffelen direct elkaars achterwerk. De baasjes, allebei kaal, kijken elkaar verlegen aan en geven hun hondjes de tijd.
De bezorger met oranje Foodora kubus op de rug racet naar zijn klant en ontwijkt ternauwernood een rokjesdag-meisje op een rode scooter.

Het is lente in Amsterdam.

Buigen of breken?

Hier ben ik lang niet meer geweest. De Krakeling, ooit gebouwd als turnhal en al sinds eind zeventiger jaren het jeugdtheater van Amsterdam. Het is een knus en lief theatertje waar onze dochters hun eerste toneelstukken hebben gezien. Het valt me vaak op dat het overwegend witte bezoekers zijn aan veel Amsterdamse cultuurtempels, wat niet representatief is voor een stad met 180 nationaliteiten. Maar nu niet. De acteurs en het thema zorgen ervoor dat publiek met uiteenlopende huidskleur een kaartje heeft gekocht.
We kijken naar een toneelstuk van en met Saman Amini: ‘A seat at the table’. Amini, op zijn twaalfde met zijn familie uit Iran gevlucht, maakt zich ongerust over de groeiende clash tussen culturen en heeft ‘uit voorzorg, liefde en compassie’ dit stuk gemaakt. De boodschap is duidelijk. Racisme kan onbewust zijn, soms zelfs goedbedoeld, maar er wordt wel een onderscheid gemaakt op basis van je uiterlijk, waar je niets aan kunt veranderen. En omdat je anders bent, kun je, zelfs als je hier geboren bent, toch nooit volledig wortelen.

Het publiek wordt een confronterende spiegel voor gehouden. Zo maar even een paar alledaagse voorbeelden:
Zwemcoach: ‘Jullie (!) kunnen heel goed rennen, maar zwemmen niet. Jullie zinken meteen als een baksteen.’
HR manager: ‘Gefeliciteerd, je krijgt de baan op het call center, maar je vindt het toch niet erg dat je je aan de telefoon Willem noemt en niet Mohammed?’
Leraar: ‘Hoe heet je?’ ‘Soufian, mijnheer’, waarop de leraar nooit de moeite neemt zijn naam goed uit te spreken.
De krant: Als een witte man zijn vrouw en kinderen vermoordt, staat in de kop ‘gezinsdrama’, als een gekleurde man het doet staat er ‘eerwraak’.

De acteurs leggen uit wat racial freeze is door een scene humoristisch in slow motion na te spelen. Humberto Tan interviewt Jack Spijkerman, die hem -zogenaamd grappig- beledigt met ‘je bent niet alleen donker, maar ook nog dom’.  Humberto’s pupillen vergroten zich, hij slikt en stelt slechts met een lichte stotter in zijn stem de volgende vraag. Hij is een ‘bounty’, zwart van buiten, wit van binnen. De acteurs verwijten Tan dat hij Spijkerman niet terecht heeft gewezen. Racisme is niet geestig.
Iedere keer komt de vraag terug. Wat heeft het meeste effect om verandering te weeg te brengen? Moet je je uiterste best blijven doen om maar geaccepteerd te worden of moet je er tegenin gaan? Moet je buigen of breken?

De volgende ochtend lees ik dat Kamervoorzitter mevrouw Arib een discussie voerde met Kamerlid mevrouw Buitenweg, waarop Kamerlid de heer van Dam zei ‘Ik heb lang geleden afgeleerd dat als twee vrouwen van mening verschillen, ik mij daar als man in moet mengen.’
Mevrouw Arib liet dit niet toe. ‘Wat is dat voor opmerking? Hoezo twee vrouwen?’, reageerde ze fel. Ze weigerde door te gaan tot Van Dam de opmerking terug nam.
Het ging hier niet om racisme, maar wel om discriminatie.

’s Middags wordt mijn koelkast gerepareerd. Twee keer word ik zeer klantgericht geïnformeerd over de bezoektijd. ‘Met de monteur, ik ben er tussen twee en vier.
‘Met de monteur, ik ben er over vijftien minuten.’
De bel gaat, ik doe open en de man stelt zich voor ‘Saïd’. Bij een kop koffie vraag ik hem of ik iets persoonlijks mag vragen.
‘Ja, dat mag’, reageert hij open en nieuwsgierig.
‘Je zei twee keer aan de telefoon ‘met de monteur’, maar je noemde je naam niet. Was dat bewust?’
Hij kijkt me aan alsof hij het in Keulen hoort donderen. ‘Ik word hier stil van’, reageert hij geëmotioneerd. ‘Dit is de eerste keer in vijftien jaar dat iemand dat opmerkt. Ja, het is bewust. Ik weet dat als ik binnen ben bij klanten en ze zien dat ik een aardige, betrouwbare man ben het ok is, maar ik wil mensen vooraf niet ongerust maken.’

Twee reacties, die direct terug slaan op het toneelstuk de avond ervoor. Is dit toeval of sta ik meer open voor signalen? Nee, het is geen toeval. Het stuk heeft me bewuster gemaakt.

 

 

 

 

Home Sweet Home?

Het tintelt jonge lente en ik wandel mijn dagelijkse rondje in het park. Vroeger maakte Sam twee keer zoveel kilometers, heen en weer rennend met de bal. Nu loop ík steeds terug om de vergeten bal te zoeken. Hij wordt ouder, mijn hondje.

Ik zie Stella, een parkkennis met een rood, langharig vuilnisbakje. Meestal blijft het bij ‘goedemorgen’ maar nu voel ik haar gespannenheid als een doorzichtige cocon om haar heen. Het halflange haar valt zonder energie langs haar wit-weggetrokken gezicht. De ogen verzwaard met paarse oogschaduw kijken me vermoeid aan.
‘Gaat het met je?’ vraag ik, meer heeft ze niet nodig.
‘Ik slaap haast niet, ik ben bang’ zegt ze. ‘Er woont een ex-gevangene boven me. Hij werd eerder vrijgelaten omdat hij kanker heeft, dan mocht hij thuis sterven. Maar dat duurt nu al twee jaar.’
Blijkbaar vecht hij even hard tegen zijn kanker als tegen de wereld, gaat door me heen. Sociaal als ze is heeft ze hem in het begin op allerlei manieren geholpen bij zijn re-integratie. Ze heeft hem zelfs geld geleend van haar bescheiden pensioentje.
‘Maar op een gegeven moment kon ik dat niet meer betalen en toen begon het getreiter. ’s Nacht maakt hij zo’n lawaai boven me dat ik niet kan slapen en overdag dreigt hij me in elkaar te slaan. Ik sluip ’s ochtends mijn huis uit en blijf dan heel lang in het park. Voordat ik naar huis ga, check ik eerst of ik veilig naar binnen kan. En nou is zijn zoon ook nog bij hem ingetrokken, ook een crimineel.’
‘Waarom zat hij in de gevangenis?’ vraag ik terwijl we het pad langs begraafplaats Santa Barbara lopen.
Ze kijkt me gelaten aan. ‘Hij heeft, zegt hij zelf, iemand vermoord, en ook zijn vrouw tijdens een ruzie door een glazen tafel heen gegooid. ‘De tafel kapot, en haar hoofd ook.’

Ze heeft politie en Ymere hulp gevraagd maar zonder resultaat. Verhuizen kan ze niet. ‘Dan is het een kwestie van uitzitten?’ vraag ik, maar nee, daar vergis ik me in. Blijkbaar is de man niet de huurder, maar Reclassering. En dat betekent dat ze na hem, mogelijk weer een ‘moeilijke’ buurman boven haar krijgt.
Ze zucht mistroostig ‘dat je dat op je 68ste allemaal nog moet meemaken.’

Een stille getuige

In de hal staat een zwarte koffer. De prille lentezon schijnt door de ramen en valt op het uitgedroogde leer, waardoor ik opeens het patroon van schildpadhuid ontdek, maar dan uitvergroot.

De hoeken zijn met bruine kapjes versterkt en met klinknageltjes vastgezet, ook de randen van het valies zijn verstevigd en om iedere centimeter zit een minuscuul spijkertje ingetikt. Het robuuste handvat is afgestikt met sterk, wit draad. Op de plek waar de duim op het hengsel drukt is de kleur weggesleten en lichtbruin geworden.

De koffer is 85 cm lang en maar 15 cm diep. Veel kan er niet in. Een paar blouses, een jasje, een rok, wat ondergoed, toiletartikelen, misschien een boek. Dan ben je er wel. Toch zitten er drie sluitingen op, waarvan twee met een slotje, het sleuteltje is al lang verdwenen.

Op de koffer zijn etiketten geplakt van eerdere bestemmingen. Ik probeer de gescheurde overblijfsels te ontcijferen. Een gebruikt theezakjesbruin label van de Bagages S.N.C.F. voor een treinreis uit Paris Nord via Roosendaal, Rotterdam naar La Haye. Een lichtblauw etiket van de NV Stoomvaart maatschappij, waarop de letters van de stad  AMSTERDAM in donkerblauw op de diagonaal lopende witte strook en een rond vignet met een grote K in het midden, waaromheen cirkelvorming Stoomvaartmaatschappij Nederland, Amsterdam. Waar zou de bootreis naar toe zijn gegaan?

Romantisch is een etiket met een groot stijlvol hotel, afgebeeld in zachtblauw en gebroken wit. Alleen de laatste letters van de stad zijn te lezen ‘AN ‘ en met het vergrootglas ontcijfer ik daaronder ‘Haute Savoie’. Ik google naar plaatsen die eindigen op AN, en het lijkt Evian te zijn.

Aan het handvat heeft ooit een adreslabel gehangen. Het gevlochten, uitgedroogde touwtje zit er nog deels aan. Terecht heeft de eigenaresse het overleven van het kwetsbare naamkaartje op deze reis niet vertrouwd. Om zeker te zijn dat zij haar koffer, met daarin alles wat zij nog bezat,  zou kunnen terugvinden heeft zij uit voorzorg in witte verf haar naam, geboortedatum en woonplaats over de hele lengte van het deksel geschreven.

In september 1943 is ze, samen met haar man, dochter en zoon, opgepakt tijdens de laatste razzia in Amsterdam en op transport gezet naar Westerbork. Haar zoontje van elf maanden had zij met een fles pap in de mond onder haar bed verstopt. Vrienden die het baby’tje na de razzia vonden, brachten het naar een weeshuis op de Prins Hendriklaan waar mongoloïde en ongewenste bastaardkinderen werden opgevangen. Daar ontfermde de gereformeerde zuster Middelman zich over hem en nog elf andere Joodse kinderen. De dappere vrouw vond dat heel normaal. Het was haar plicht mensen in nood te helpen, ongeacht ras, geloof of ziekte. Allen overleefden de oorlog.

In september 1944 werd de rest van de familie op transport gesteld naar Bergen Belsen en zeven maanden later, toen de oorlog haar einde naderde, naar eindbestemming Theresienstadt. Bij Magdeburg werd de trein, na al zes dagen onderweg te zijn, tegengehouden door het Amerikaanse leger, en allen –zelfs de vader die al voor dood was opgegeven- hebben uiteindelijk kunnen terugkeren naar Amsterdam. Met de koffer.

Het baby’tje is nu tegen de tachtig. Hij heeft de koffer zijn leven lang bewaard. Zijn wens is dat het valies nu zijn laatste reis gaat maken om als stille getuige het verhaal te vertellen in het Holocaust Museum in Amsterdam.

Het vogelvrouwtje

Het is venijnig koud en ik ben een van de weinigen in het park vanochtend. Ik verontschuldig me bij de kraaien. Ze verwachten nu iedere dag een handje zaad van me en ik ben vergeten de voorraad aan te vullen. Ze vliegen nog een stuk met me mee en halen dan verontwaardigd hun schouders op. Het zit er niet in vandaag.

Iemand anders heeft wel aan ze gedacht. Het Indonesische vogelvrouwtje haalt trouw iedere dag bij de bakkerij oud brood op. Thuis snijdt ze het in stukjes en neemt dan een boodschappenkarretje vol mee naar het park. Verwachtingsvol cirkelen honderden kraaien en meeuwen, zwart en wit als een gigantisch vliegend schaakbord, boven het grote grasveld. Het is een oorverdovend gekras en gekrijs. Het iele figuurtje in haar veel te ruime kleding blijft maar stukjes brood uit haar wagentje vissen als was ze Jezus die op wonderbaarlijke manier het brood vermenigvuldigt, en gooit het dan met een grote zwaai de lucht in. Haar kleine hondje, verwarmd door een dikker jasje dan de hare, zit rustig naar het spektakel te kijken. Hij is niet anders gewend.

‘Ze zou er ’s mee moeten ophouden’ hoor ik geïrriteerd naast me. Boze ogen kijken op een andere manier naar het luchtballet dan ik. ‘Ik heb haar al zo vaak gezegd dat brood niet goed is voor vogels. En het trekt ratten aan, en mijn hond vreet het ook op. Anderen vinden het ook, maar ze blijft maar doorgaan.’ Wat de boze vrouw zegt klopt natuurlijk wel, maar toch word ik ontroerd door de goede geefster. Het lijkt me een eenzame ziel, die net als wij allemaal behoefte heeft aan warmte, vriendschap, liefde. Zij heeft het misschien gevonden bij haar vogels, die haar herkennen en in steeds grotere getale naar haar toe komen. Wie zijn wij om haar dat dan te verbieden?

In de verte pakt het onderwerp van gesprek haar karretje weer vast, op weg naar de volgende uitdeelplek. De boze vrouw vervolgt haar weg. Ik ook.

Thanksgiving

Het is me niet vaak gebeurd dat ik alleen mijn verjaardag ben ingegaan. Ik ben er bewust van, maar voel me niet zielig. Gisteravond kwam ik aan op Aruba en at in het hotelletje mijn door mijn man klaargemaakte bammetjes met smaak op, vergezeld van een glas witte wijn. Vroeg naar bed en dus ook vroeg wakker met een heleboel felicitatie-appjes van vrienden. Bijzonder om, door het tijdverschil, al die berichtjes tegelijkertijd te ontvangen. Ik realiseer me weer eens hoe rijk ik ben. Zoals mijn man altijd zegt: “Heb je vandaag al geteld?’

Aan het ontbijt in een rustige tuin kijk ik naar kleurrijke vogeltjes die met me willen ontbijten. Ik heb sinds twee weken vriendschap gesloten met een viertal kraaien in het Westerpark, die me altijd op dezelfde plek begroeten en hun beloning in de vorm van nootjes verwachten. Ze vliegen dan een stukje met me mee in de hoop op meer. Ik ben bepaald geen ornitholoog en kom nu, na 13 jaar daar wandelen, er pas achter dat ze een eigen territorium hebben en heel slim zijn.

Terwijl ik hun caraïbische vriendjes bestudeer word ik door een dierbare vriend gebeld. Hij weet me altijd anders naar dingen te laten kijken. ‘Is het niet heerlijk dat je alleen kunt zijn op je verjaardag en het helemaal kan inrichten zoals je wilt?’ En op mijn opmerking dat ik zeer tegen mijn – ik denk toch wel calvinistische -gewoonte in de avond ervoor alleen wijn gedronken had: ‘Waarom zou je niet als je alleen bent een glas wijn drinken? Je mag toch op iedere willekeurige dag vieren dat je er bent?’ Hij heeft gelijk.

Straks ben ik niet meer alleen. Ik ga mijn jongste dochter ophalen van het vliegveld. We gaan mijn verjaardag vieren en het feit dat we een paar dagen samen kunnen doorbrengen. Met een glas wijn. Het is voor haar Thanksgiving. Voor mij ook!

Halloween

‘Kom je ook?’ vraagt ze. Ze weet hoe dol ik op haar dochtertjes ben en het heerlijk vind op belangrijke momenten erbij te zijn. Maar nu twijfel ik toch even. Halloween. Ik heb er niets mee. Weer een Amerikaans feest dat we importeren. We hebben toch al Sint Maarten? Ze legt me uit dat de meisjes zich vooral verheugen op het verkleden. En omdat hier geen carnaval wordt gevierd, is het een goed alternatief.

Natuurlijk ga ik. Niet verkleed, maar wel met een zakje gedroogde krekels en meelwormen met paprikasmaak. Insecten eten heeft immers de toekomst? Voor de gezelligheid krijgen ze allemaal ook een lolly met een sprinkhaan erin. Ik word begroet door 14 gillende, beeldschone heksjes en 1 dracula in 18e eeuws kostuum. Hoge puntmutsen, spinnen-oorbellen, glitterpanties en toverstafjes vliegen door het kleine appartement. Ze springen op de bank, rennen rondjes om de tafel en proberen geluid te halen uit het keyboard. Dat lukt. Terwijl mijn vriendin onverstoord in de pan met pasta en tomatensaus roert, probeer ik kleine Jessie te kalmeren. De drukte van de oudere heksen is haar een beetje teveel. En dan is het grote moment aangebroken, we gaan naar buiten langs de deuren om snoep op te halen. De mensen die opendoen zijn verward. ‘Ik heb geen snoep, dat is toch pas 11 november?’ Het maakt de kinderen niet uit. Het gaat immers niet om de zoetigheid, ze kunnen laten zien hoe mooi eng ze zijn!

Op de hoek lopen we een klein Grieks afhaalzaakje binnen dat er net zit. De jonge vrouw, een prachtige Aphrodite, kent het fenomeen ook niet, maar ze haalt zonder zich te bedenken een chocoladetaart uit de koelkast die ze in 15 stukjes snijdt. Haar bruine ogen glanzen als het glazuur. Wanneer iedereen aan het eten is, reikt ze haar slanke armen in de lucht en draait dolgelukkig rondjes om haar as. ‘Ik ben vandaag jarig en voelde me zo alleen. Mijn hele familie is in Griekenland. En nu komen jullie zo maar binnen.’ Iedereen juicht en dansend en zingend in het kleine zaakje vieren we met 15 heksjes en 1 dracula een Grieks verjaardagsfeest in Amsterdam.