Afscheid van een familiehuis

Vol goede moed beginnen we met het opruimen van mijn tantes huis. Vanaf 1928 werd het huis bewoond door mijn grootouders, hun acht kinderen en twee pleegkinderen. Het kroost werd volwassen en vloog uit op twee dochters na. Zij bleven, ongetrouwd, samen thuis wonen, eerst nog met hun moeder, later met hun tweeën. Uiteindelijk stierf ook Ida, 93 jaar, een paar maanden geleden. Ze liet het huis na met bijna 90 jaar aan nooit opgeruimde herinneringen.

Nu kom ik binnen met een sleutel, maar jarenlang stond het kleine raampje in de voordeur op een kier. Door het luikje open te duwen, spande een touwtje en werd het slot geopend. Je stapte zo naar binnen. De trap met bewerkte withouten balusters is voor de helft versmald door een traplift. Niet dat mijn tante die gebruikte. Tot vrijwel het einde toe dwong ze zichzelf een paar keer per dag trappen te lopen om fit te blijven.

Het keukentje is een combinatie van verouderde kastjes en 70er jaren wandbekleding. Achter de deurtjes liggen lapjes, oud bestek en lege Becelkuipjes, waar ze restjes eten in bewaarde of je stoofpeertjes in meegaf. Luxe heeft ze nooit gekend. Toen het leven wat guller werd, is ze toch altijd karig voor zichzelf gebleven. Een basis aardappel, wat groente, soms een stukje vlees. Geen poespas om het lekkerder te maken. In de koelkast kaas en gember, deze lekkernij permitteerde zij zich dan wel. Andere Nederlandse attributen van zuinigheid: een flessenschraper, een rekje om een fles op zijn kop in te zetten voor de laatste druppels vla en een zeepklopper waar restjes zeep in werden gedaan om nog een handwas mee te kunnen doen. In de bijkeuken staan talloze vaasjes en potten. Iedere dag werden haar geliefde bloemen en planten bekeken, gesnoeid en bewaterd. Vazen stonden vanzelfsprekend op een bordje, om de meubels, die de laatste decennia nooit meer in de was waren gezet, niet te schaden.

De zitkamer en suite heeft hoge plafonds en glas-in-lood ramen. Achter een klein maar heerlijk tuintje, waar vogels graag komen om zaden en pinda’s te eten. Ik zou zelf altijd in de serre zitten, met het uitzicht op de tuin, maar mijn tante zat er met haar rug naar toe. Ze was al jaren doof en wilde met haar gezicht naar de deur zitten, zodat ze niet verrast werd door binnenkomend bezoek. Een oude bruine piano met koperen kandelaars dient als onderzetter voor foto’s en snuisterijen. Er is al tientallen jaren niet op gespeeld. Haar moderne sta-op stoel staat naast een oude prachtig bewerkte gietijzeren haard. Het hendeltje kan verzet worden volgens de inscripties van zacht naar matig naar heet. Overal zijn herinneringen aan Nederlands Indië waar mijn grootvader werkte voor de Deli Maatschappij. Bewerkte tafeltjes met koperen inlegblad, gesneden houten beeldjes, schilderijtjes. Ieder tafeltje, en er zijn er tientallen, wordt bedekt met Perzische tapijtjes en op de grond liggen losse stukken vloerbedekking die de vele kale plekken maskeren. Kastjes staan tegen wanden maar ook onder tafels. Kastjes die vol liggen met papieren waar we doorheen moeten voor we het kunnen weggooien.

We vinden correspondentie van mijn grootouders, geschreven vanaf de boot op weg naar Nederlands Indië. Ze hebben dan 1 dochter, die polio krijgt omdat ze niet bij vertrek was ingeënt. Een leven lang zal Corry moeten lopen met een klompschoen. Ik vind een programma van het Cabaret du Chat Noir ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Deli Maatschappij in Medan. Het feest vindt plaats op 30 april 1920, mijn vader is dan nog net niet geconcipieerd. En er is correspondentie tussen mijn grootmoeder en haar kinderen die na de oorlog zijn geëmigreerd naar de VS, Zuid-Afrika, Rhodesië en Nieuw-Zeeland. Keurig per kind in verschillende mapjes opgeborgen, hun naam op de voorkant.

Ik vind een notitie over het sterfbed van mijn vader. Tante Ida heeft minutieus bijgehouden wie mijn vader de laatste tien dagen nog heeft bezocht wanneer hij is opgenomen in het verzorgingshuis van mijn moeder. Het briefje eindigt met de plotselinge dood van mijn moeder 21 uur na mijn vader. Karel 16.15 uur, Marijke 13.00 uur. De laatste nacht hebben zij samen in dezelfde kamer kunnen doorbrengen. Ik lees dat tante Ida deze nacht ‘Huwelijksnacht’ heeft genoemd.

De eerste verdieping behoorde toe aan tante Corry, die in 2003 is overleden. Haar kamers zijn niet opgeruimd. Integendeel, er is na haar dood steeds meer bijgezet. Zij verzamelde stenen en mineralen. Een wand vol schatten der aarde ligt er verstoft bij. Niemand die er nog geïnteresseerd in is. Er is nog zo’n wand in haar slaapkamer, maar dan gevuld met Engelse boeken. Ze was, zover ik weet, een strenge maar uitstekende lerares Engels. In een kledingkast vind ik een zak met stukjes textiel. Alle reepjes stof die bij het innemen van broeken en rokken over waren, zijn bewaard. Op zolder liggen hutkoffers met namen erop geschilderd. Met moeite weten we te herinneren wie dat geweest moeten zijn. Er liggen wel acht uitschuifplanken van een tafel, maar de tafel kunnen we niet vinden. Ook de oorspronkelijke 15 cm korte koperen brievengleuf is bewaard. Hij werd ingeruild voor een langere, want de poststukken werden groter. Twee puzzelstukjes in een boterhamzakje, met de vraag erbij ‘van welke puzzel?’. Je mag kiezen uit 40 puzzeldozen van 2000 stukjes. En dan zijn er nog tientallen lakens, dekens, handdoeken. Nooit gebruikt. Eerst moesten de oude op.

Uiteindelijk hebben we er grover doorheen moeten gaan. Met de dag werden we radicaler en werd alleen nog een scheiding gemaakt in houden, weg of kringloop. Nu is het huis weer presentabel. Gisteren zijn foto’s gemaakt en volgende week staat het in de verkoop. Ik hoop dat de nieuwe eigenaren van geschiedenis houden.

 

 

Ontmoeting

De jonge vrouw zat op een kleedje, uitgespreid midden op het fietspad. Ze steunde op haar knieën en ellebogen, het lange haar viel als een gordijn over haar naar beneden hangend hoofd. Langzaam en ritmisch bewoog ze heen en weer. Eerst dacht mijn vriendin dat ze aan het bidden was, naar Allah of God maar ze droeg hoofddoek noch rok, wat je zou verwachten van een godsdienstig meisje in de bible belt. Ze zat opgesloten in een bel van eenzaamheid en verlatenheid.

‘Heb je hulp nodig? Kan ik iets voor je doen?” Eerst leek het of ze mijn vriendin niet hoorde, zo zat ze in haar eigen wereld, maar uiteindelijk schudde ze haar hoofd, haar haren golfden mee met de beweging. Hond besloot te helpen. Hij ging recht voor de vrouw zitten, duwde zijn snoet in het haar en begon het zachtjes te besnuffelen. Ze kwam langzaam uit haar trance en richtte zich op.

‘Heb je iets nodig? Kan ik je helpen?’ Ze gaf antwoord op een vraag die niet gesteld werd: ‘Ik ben al 33’. ‘Waar woon je?‘ Ze wees richting het dorp. ‘Ik woon met mijn ouders en mijn broertje. Ze zijn heel lief. Ik ga vaak met mijn vader naar het dorp. Ik kan niets. Ik ben al 33’.
Net als Hond besloot mijn vriendin niet los te laten. ‘Wat kan je wel? Ze keek haar lang en leeg aan. ‘Ik ben pastoraal werker, maar ik ben er niet goed in. Ik ben al 33. Maar mijn vader is heel lief.’ ‘Wat zou je wel graag willen kunnen?’ en nu kwam haar antwoord verbazingwekkend snel. ‘Ik hou van taarten bakken. Het geeft zo’n lekkere geur.’ Aangemoedigd door haar woorden stelde mijn vriendin een vraag waar veel mensen geen antwoord op weten. ‘Wanneer zou je je gelukkig voelen?’ ‘Als de mensen mijn taarten eten. Ik ben al 33.’

Haar hoofd zakte naar beneden en ze nam haar oude positie weer in. Ze was niet meer bereikbaar.

Vakantieblues

Het is nog vroeg als ik wakker word. De klok van het kleine Middeleeuwse dorpskerkje slaat 8 uur. Het eerste glinsterende zonlicht strijkt zacht over het meer, een kleine rimpeling trekt over het water. Een volkomen rust overspoelt me. Er is nog nergens een beweging te ontdekken. Een hond blaft de stilte tegemoet, een paar houtduiven klapperen omhoog uit de bosschage, een ezel balkt klagelijk. En dan is er het eerste menselijke teken van leven. Een middelbare racefietser stapt af en geniet, net als ik, van het spectaculaire uitzicht over het meer. Even schudt hij zijn hoofd voordat hij weer opstapt. Zoveel schoonheid is nauwelijks te bevatten.
De laatste dag van de vakantie. Een periode van stedenbezoek, het meer, familie en vrienden zien, een grootse verjaardag vieren, lezen, slapen en eten. Te veel eten. Straks, als ik thuis ben in het natte Amsterdam, wordt het een uitdaging weer op mijn oude gewicht te komen. Maar nu, nog even genieten. Vanavond een mooie pasta, een goede fles wijn en dan arrivederci, à presto!

Nachtbraakster

(verhaaltje n.a.v. een kort krantenberichtje in het Parool)

Margje werd wakker van een angstig gemiauw dat precies thuis hoorde in haar droom. Een straaltje lantaarnlicht piepte door de smalle kier van haar bloemengordijnen en verlichte haar kamer een beetje. Zacht riep ze ‘Mamma, mamma, Noortje is terug, ze wil naar binnen.’ Mamma hoorde niets. Ze klom uit haar bedje en dribbelde naar haar ouders slaapkamer. Twee heuveltjes bewogen zacht op en neer onder de dekens. Nog een keer riep ze maar haar ouders gaven geen sjoege. Margje rimpelde haar neus, iets wat ze altijd deed als ze diep nadacht. Er zat niets anders op, ze moest zelf Noortje gaan zoeken. Op haar roze prinsessenslofjes liep ze naar de voordeur, strekte zich uit zo ver ze kon en kon toen precies bij de deurhendel. Een korte ruk en de koude nachtlucht stroomde haar tegemoet.

De drie vrienden zaten goedgehumeurd bij elkaar in de auto. Ze hadden samen een gezellige avond in de buurtkroeg gehad waar ze met hulp van een paar biertjes de nieuwe barvrouw een beetje op stang hadden gejaagd en alle wereldproblemen bijna hadden opgelost. Om half drie besloten ze maar ’s op huis aan te gaan. Morgen was het weer vroeg dag. Arie was de Bob, niet dat hij helemaal niet had gedronken, maar toch beduidend minder dan zijn twee maten. Met een rustig gangetje reed hij langs de nieuwbouwwijk van Abcoude over de Meerlandenweg en ging voor de gein de rotonde een paar keer rond. Net de kermis. ‘Fuck, hou op Arie, anders gaan we nog kotsen in die rammelbak van je’. Arie besloot het rondje van de zaak voor gezien te houden en weer het rechte pad op te gaan. Maar net voor de tweede rotonde trapte de chauffeur opeens keihard op zijn remmen. De mannen schoten naar voren. ‘Godverdomme Arie, hou op met die grappen van je!’ Arie, lijkbleek, kon alleen maar wijzen: voor hen, midden op straat, in het licht van de koplampen, stond een klein blond meisje met een knuffel in haar hand. Haar roze nachtjapon bewoog zacht in de wind. Ze keek hen nieuwsgierig aan.

De drie mannen waren in een klap nuchter en probeerden hun gevoelens van angst en opluchting onder controle te krijgen. Arie wiste het zweet van zijn voorhoofd. Zijn ogen zochten het fotootje van zijn twee jongetjes, dat zijn vrouw op het dashboard had geplakt. ‘Hoe heet je, waar woon je prinses?’ probeerde Arie, maar het meisje gaf geen antwoord. Ze lachte en haar blauwe ogen keken de grote man vol verwachting aan. Arie verpakte het roze meisje in zijn donkerblauwe jack en zette haar in de auto, de verwarming hoog. Om haar gerust te stellen zetten hij een cd van Sesamstraat op. Dit meisje, dacht hij, is nog geen drie jaar oud. Wat is er gebeurd? En tegelijkertijd, goddank, is er niets gebeurd. Zijn vrienden kwamen naar hem toe. ‘Arie, we kunnen niets vinden. Er lopen geen mensen te zoeken en we zien nergens een deur of raam open staan. Laten we maar 112 bellen.’ Terwijl het meisje aandachtig luisterde naar Ernie, hoorde hij zijn vrienden bellen. ‘Klein blond meisje, jaar of 2. Nee, geen idee hoe ze heet, ze zegt niets. Nee, ze is niet bang, ze huilt ook niet. Ja goed, hoe snel zijn jullie er? 10 minuten? Ok, ja we wachten’.

Margje voelde zich langzaam warmer worden. Ze had al zo lang gezocht naar Noortje, ze was eerst in de tuin geweest en had door alle struiken gelopen. Daarna was ze de straat op gegaan tot ze bij het grote water kwam, maar nergens had ze meer gemiauw gehoord. Ze wist ook niet meer hoe ze naar huis moest komen. Misschien, dacht Margje slaperig, weet deze meneer wel waar Noortje is.

De vrienden zagen de witte politieauto met oranje en blauwe strepen al snel aankomen. Het kleine meisje keek de mensen in uniform even zorgeloos aan als de mannen ervoor. ‘We hebben nog geen vermissing binnen gekregen’, zei de agente. ‘We zullen er een burgernetactie van maken, wie weet komt daar wat uit.’ De agenten bedankten de vrienden en brachten het ondertussen in slaap gevallen meisje naar het AMC. De dokters bevestigden dat Noortje, want dan zei het meisje toen ze wakker werd, niets markeerde.

De volgende dag werden Kees en Marianne pas om 9 uur wakker. Verbaasd keken ze elkaar aan dat ze zo lang hadden uitgeslapen. Margje maakte hen normaal altijd klokslag half zeven wakker. Wat een heerlijk begin van de dag!