Zaterdagmiddag

Een vriendin doet vandaag mee aan een kunstperformance van  Elena Kovylina en vraagt of ik kom kijken. Het is stralend weer, de stad tintelt onder de blauwe hemel en frisse kou. Er zijn 65 mensen van uiteenlopende leeftijden die een, op maat gemaakt, houten krukje uitgereikt krijgen. In stilte lopen ze in een lange rij, het krukje in de handen, over het Museumplein. De groep komt tot stilstand voor de ingang van het Van Gogh, stappen op de verhoging en houden elkaars hand vast. Iedereen in de rij is opeens even lang geworden, Egalité, eenheid in verscheidenheid. Het is een krachtig beeld, maar zou nog sterker zijn geweest als er ook Surinamers, Marokkanen, Antillianen, Turken, Indiërs of een van de andere 180 nationaliteiten die Amsterdam rijk is mee hadden gedaan. Gemiste kans. Wel komen er twee beeldschone meisjes in feestsari langs, Uggs aan de voeten, hoge hakken in de hand. Ze zien niet wat er naast hen gebeurt.

Net daarvoor heeft een andere, iets grotere groep ‘blanken’ juist voor kabaal gezorgd. Een kleine tweehonderd Pegida-aanhangers, sommigen stoer uitgedost met een zachtroze varkensmutsje op het hoofd, demonstreerden om duidelijk te maken dat zij geen zin hadden in buitenlanders, geen zin hadden in AZC’s, geen zin hadden dat hun dochters verkracht zouden worden, geen zin hadden in het verliezen van hun zekerheden. De demonstratie verliep rustig, de leider werd, na een waarschuwing, gearresteerd op het gebruik van een hakenkruis, en na twee uur werden de demonstranten per GVB bussen (gebruik je dan je OV-pas?) weer weggereden.

Volgens het NRC was er een run op varkensmaskers geweest en op weg naar huis vraag ik me af hoeveel varkensattributen nou in Amsterdam zouden zijn verkocht. Ik stop bij de feestartikelenwinkel op de Raadhuisstraat en vraag ernaar. De Antilliaanse jongen knijpt zijn ogen dicht, trekt diepe rimpels in zijn voorhoofd en zegt uiteindelijk na heel diep denken: ‘ik geloof dat er gisteren één telefoontje is geweest of we een varkensneus hadden.’ Voor mij is het duidelijk, de meerderheid van deze demonstranten komt niet uit Amsterdam. Niet uit mijn stad. We hebben echt wel onze sores, er wordt ongetwijfeld gediscrimineerd, maar Pegida aanhangers kan je hier met een lantaarntje zoeken. En daarom woon ik in Amsterdam.

 

IMG_8467 IMG_8463

 

Plein 40-45

Voor het eerst ga ik naar Plein 40-45 waar de mobiele wagen staat voor het tweejaarlijks onderzoek naar borstkanker. Jammer genoeg heeft het Westerpark geen plaats meer (!) voor deze SRV-bus met 3 kleedkamertjes en een röntgenapparaat. Ik ga er met gemengde gevoelens naar toe. Het is fantastisch dat de overheid zo goed voor haar vrouwelijke onderdanen van boven de 50 zorgt, maar ik kijk niet uit naar het onderzoek dat een combinatie is van je pijnlijk voelen en pijn voelen.

De lieftallige medewerkster zet me tegen het glanzend witte apparaat aan en trekt met een brute kracht die ik niet achter haar had gezocht aan mijn rechter b-cupje en perst het tussen de twee platen in. Ik voel me als gehakt in een tartaarpers. ‘Even niet ademen mevrouw.’ Nog drie foto’s lichte marteling volgen en ik kan me weer aankleden. Op de deur van mijn kleedkamertje hangt een plaatje van de Mona Lisa. Ze glimlacht spottend naar me.

Daarna struin ik, met gekneusde borsten, nog even rond op de weekmarkt van Plein 40-45. Het lijkt alsof ik in het buitenland ben. Een oudere man met een groezelige fez op zijn hoofd zamelt geld in voor de restauratie van een moskee. Hij heeft de tijd en maakt een praatje met andere mannen. Bij de groentestal liggen glanzende sinaasappels met een doorsnee van wel 15 cm als een piramide opgestapeld. De buurman prijst kleurrijke hoofddoeken en djellaba’s met borduurversiersels aan. Ik kijk om me heen en zie de vrouwen, gehuld in en beschermd door hun lange kleding, inkopen doen. Ik vraag me af, als ik me al zo kwetsbaar voel bij zo’n borstonderzoek, hoe ervaren zij dat dan? Ik ben nog niet dapper genoeg het gewoon te vragen. Ik ga met een kilo sinaasappels naar huis, de djellaba laat ik hangen.

 

Fifty-fit

Druipnat wacht ik met een aantal andere vrouwen in de gang. We zijn net onder de gezamenlijke douche uitgekomen waar ik, zelfs zonder lenzen, het verval van de lichamen kan zien van de over 50 jarigen.  Geen oogstrelend gezicht.  Ik kijk voorzichtig naar mezelf.  Zie ik er ook zo uit? Voordat ik eerlijk antwoord kan geven, gaat de deur open en lopen we naar het verwarmde zwembad voor onze fifty-fit les.

Het licht is getemperd (waarschijnlijk ben ik niet de enige die van ons uiterlijk schrikt) en een tanige vrouw in zwart lycra pakje begint ons -aan de kant- in het snelle ritme van de muziek de oefeningen voor te doen. Iedereen doet enthousiast mee. We ploeteren in marstempo door het bad, zwaaien met schuimgewichten door het water, zwemmen naar links, zwemmen naar rechts, laten ons vallen en komen weer naar boven. Luctor et emergo! Tussen de bedrijven door observeer ik mijn lotgenoten. In de Jordaan kom ik steeds minder vaak ‘oorspronkelijke bewoners’ tegen, maar het lijkt of ze hier allemaal bij elkaar gekomen zijn. Rondborstige, stevige vrouwen die geen blad voor de mond nemen. Een vrouw heeft een olifantje op haar arm getatoeëerd. Als ik haar het bad uit zie gaan, begrijp ik waarom.

Na een uur zijn we weer in de kleedkamer. Een vrouw met een buikverkleining vertelt dat haar relatie met een asielzoeker net op de klippen is gelopen. Hij heeft haar verlaten. Nu gaat ze volgende week op vakantie naar Ghana en neemt een koffer vol boeken mee. Ik vraag haar wat ze graag leest, verwacht de Bouquetreeks, maar ze zegt ‘toch wel litteratuur’. Haar laatste boek was ‘In koelen bloede’ van Truman Capote. In mijn hoofd bestraf ik mezelf op mijn vooringenomenheid. We nemen afscheid en zeggen ‘tot de volgende keer’. De dag erna word ik wakker met een stuk minder gespannen schouders en zin om te schrijven. Fifty-fit al na één keer!

 

Koning Hond

Sam moest hoognodig naar de kapper. Al tien jaar was hij door dezelfde dame geplukt, maar zij had besloten met pensioen te gaan. Dus op naar een nieuw adres.

Op het uithangbord van het hoekpand stond in elegante schrijfletters ‘trimsalon en pedicure’. De ruiten waren beplakt met foto’s van allerlei rassen ‘voor en na’ de behandeling: een koningspoedel met een prachtige haarpompon op zijn hoofd, een naakte chiwawa met een flosje haar, een King Charles met zachtgolvende oren. Ik keek naar mijn stoere Border Terrier en vroeg me af of we wel aan het juiste adres waren. Het onzekere gevoel werd bij binnenkomst niet weggenomen. Aan de wand hing een collectie kleding waar Maison de Bonneterie jaloers op zou zijn geweest: een betoverende zalmroze avondjurk, een oranje-gele cocktaildress en een Schots plooirokje met fluwelen gilet. Een macho man met woeste baard, totaal niet passend in deze omgeving, nam Sam van me over, die me onzeker over zijn schouder nakeek. Ik mocht over drie uur terugkomen. Exact op de afgesproken tijd was ik er weer. Sam stond op een hoge tafel, een gigantische berg haar lag op de grond. Achter voerde een hoge stem fel een telefoongesprek, afgewisseld met lachlawines. Enrico, Sams kapper, was nog niet klaar. Er moest nog gewassen en geföhnd worden.

Enrico bleek uit Venetië te komen, maar voelde zich zeer thuis in het Venetië van het Noorden. Zijn vader had hem graag als gondelier gezien, maar hij besloot hondentrimmer te worden. In plaats van in een gondel voer hij nu in zijn opduwertje het hele jaar door de grachten.

Inmiddels werd Sam in een enorm bad op hoge poten gewassen, in de crèmespoeling gezet en geolied. Een grote föhn droogde zijn vacht en als finishing touch werden de haartjes tussen zijn tenen weggeknipt. Ondertussen bleek het telefoongesprek en gelach uit een grote kooi te komen waar een groene papegaai zichzelf amuseerde.

Sam zag er, na de behandeling van vier uur, drie jaar jonger uit. Jammer dat Enrico geen mensen knipt.

 

Snelle Jelle

Het is zondagmiddag en ik sta in een drukke Albert Heijn. Terwijl ik zoek naar diepvriescapucijners (die er niet zijn), schiet een lange, slanke jongen van een jaar of 16 me aan. Hij draagt een druipend nat regenpak. Hij aarzelt, kijkt even naar boven terwijl hij zijn woorden zoekt. ‘Mevrouw, mag ik iets vragen?’ Ik knik ‘m toe, hij ziet eruit alsof je ’m een handdoek wilt geven en dan lekker bij de verwarming wilt laten opdrogen. ‘Ik heb een heel eind gefietst en ik heb nou zo’n honger, maar ik heb geen geld bij me. Heeft u misschien een euro zodat ik een broodje kan kopen?’ Ik kijk ‘m nog een keer aan en besluit dat hij a) geen zwerver b) geen verslaafde c) geen bedrieger is. Wel heeft hij prachtige ogen, amandelvormig met een bronzen gloed. Hij haalt een pakje met twee worstenbroodjes en, op mijn aandringen, ook wat te drinken. Een chocoladereep of energybar slaat hij af. Dat hoeft echt niet. Natuurlijk ben ik nieuwsgierig. Wat voor verhaal steekt hierachter? Moeilijkheden thuis of ruzie met een vriend of zijn vriendinnetje? Problemen op school? Niets van dat alles. Hij woont in Sassenheim en moest zijn oma, ook in Sassenheim, een sleutel terugbrengen. Hij had nog wat vrienden gebeld of die zin hadden in een stukje fietsen, maar die wisten wel wat beters te doen met dit slechte weer. Toen ging hij maar in zijn eentje. Voor hij het wist was hij twee uur later in Amsterdam …… hongerig. Zijn vuurrode, koude handen met afgebeten nagels namen dankbaar de lunch aan. Bij het naar buiten lopen zag ik hem het pakketje onder de snelbinders binden van een zware, degelijke herenfiets. Gelukkig heeft hij wind mee op de weg terug.