MIJN STAD HUILT

Mijn stad huilt. De afgelopen dagen hebben er beangstigende taferelen afgespeeld, waarin mensen elkaar bedreigden, achtervolgden, in elkaar sloegen. De enorm sterke politiemacht van 800 man stond machteloos tegenover de onverwachte hit and run techniek van jongens op scooters. Den Haag gooide olie op het vuur door groeperingen tegen elkaar uit te spelen. De burgemeester, met het hart op de goede plaats, houdt gelukkig stand en doet wat ze kan binnen de rechtsstaat. Zorgen voor veiligheid van de Joodse gemeenschap, en zorgen voor veiligheid van de Moslim gemeenschap. Is deze uitbarsting een teken van de toenemende normalisering van het altijd al aanwezig sluimerende anti-semitisme of is het een uiting van het er niet volledig bij mogen horen? Of, of, of…..

Op weg naar de Gouden Schaar kom ik mijn oude Joodse buurvrouw tegen. Ze is verdrietig. Ze heeft dertig jaar als vrijwilliger gewerkt om mensen op te vangen na geweldsdelicten. Ze kent de trauma’s, zowel van de slachtoffers, als van haarzelf. ‘Mijn moeder heeft me altijd verboden in het openbaar te zeggen dat ik Joods ben.’

Mo geeft me de gerepareerde en gestoomde broek terug. We spreken beiden ons verdriet uit over wat er gebeurt in onze stad. Zijn 8-jarige zoontje Aznov staat stil te kijken. Ik hoop en wens hem een goede toekomst in onze gemeenschappelijke stad.

In de supermarkt hoor ik een man een gesprek afmaken. ‘Jij moet volhouden, zij moet uithouden en ik moet inhouden.’ Het is wat we allemaal moeten doen.

Een gemeentereinigingskarretje staat op de Noordermarkt. Bryan spuit vrolijke gekleurde letters van het plein. Ik probeer te ontcijferen wat er stond, en hij laat me een foto van de tekst zien voordat hij aan de slag ging. ‘Somewhere there is a sparkle to find within.’ Ik ben blij met de positieve tekst, maar hij zegt dat hij alles moet wegspuiten, ook het goede. Foto’s van alle uitingen worden doorgegeven aan de Gemeente Amsterdam. Hij vraagt me of ik in God geloof. ‘Wij kunnen de duivel wel de schuld geven, maar de duivel zit in onszelf. Die moeten we bestrijden. God heeft de mensheid al een keer weggevaagd omdat hij niet blij was met zijn creatie*. Je moet je leven aan God geven. We moeten voor elkaar zorgen, het samen doen. De overheid speelt een gevaarlijk spel, terwijl ze een voorbeeld moet zijn. Deze opruiing moet stoppen.’

Vier reacties van Amsterdammers die van de stad houden in twintig minuten. Ik ben verdrietig, maar gelukkig zijn er zoveel goede Amsterdammers, in alle lagen van de maatschappij. We moeten het met elkaar doen.

*(voor de niet bijbelvasten onder ons: de zondvloed, waaraan Noach en zijn familie en dieren aan ontsnapten door het bouwen voor een ark).

Voetbal

Ik heb er een hekel aan. Vooral aan het geluid; de tv-commentator die als een veilingmeester opgewonden de namen van de voetballers en hun bewegingen afratelt, het scanderen van het publiek op de tribune, maar ook aan het ongecontroleerde testosteron wat los komt bij sommig publiek. De hersenen schakelen uit, de remmen gaan los. Hardcore supporters zijn geen aanspreekbare individuen meer, maar worden een anonieme groep die vechtpartijen en vernielingen niet schuwt. De stad voelt voor mij dan niet meer veilig.

Vorige maand fietste ik rond 23.00 uur van het Concertgebouw naar huis met in mijn hoofd nog de prachtige muziek van Bachs Mattheus Passion. Bij het Leidseplein golfde er een tsunami van heel ander geluid over me heen en was ik meteen terug in het hier en nu. Ajax had gewonnen van Juventus.
Thuis vertelde mijn man enthousiast hoe sinds jaren het voetbal weer mooi was en liet me de herhaling van de goals zien. Meer dan over de techniek, waar ik niet echt over mee kon praten, werd ik enthousiast over de uitstraling van de voetballers. Leuke, sympathiek-ogende jongens die hun overwinningsroes gul deelden met het uitgelaten publiek. Niet door als een narcistische hulk, al primitieve kreten uitstotend, over het veld te rennen met je shirt omhoog, maar door als dirigent voor de supporters te staan en met ze te zingen.
En zo zat ik, tot ieders verbazing, op 8 mei met mijn man naar de wedstrijd Ajax – Tottenham te kijken en deelde het verdriet van de voetballers op het eind. Dit hadden ze niet verdiend. Verbijsterd en kwetsbaar lagen ze op het veld.

Geen Champions League-, maar wel landskampioen, een overwinning die van de Burgemeesteres weer gevierd mocht worden op het Museumplein. Van de verbanning naar de Arena weer terug naar het stukje culturele groen in Amsterdam-Zuid.
Iets wat ik ook niet voor mogelijk had gehouden, gebeurde: ik ging kijken naar de inhuldiging op AT5. Het hechte team liet, lichtelijk overdonderd, het gejuich van honderdduizend supporters over zich heen komen. De euforische mensenmassa zong en sprong op het ritme van de spelers mee. Ik voelde de verbinding en de trots. De bierblikjes die naar onze burgermoeder werden gegooid waren een minpunt, maar hoe, zonder een spier te verrekken, De Ligt en Van der Sar ze als goochelaars uit de lucht plukten, was magistraal. Het moment dat Frenkie melancholiek in het niets naar zijn toekomst bij Barcelona staarde, aandoenlijk.
Jaren geleden vertelde mijn slager enthousiast over zijn zoontje, die zo goed was in voetbal. Trots had hij foto’s van het voetballende jochie op de grote vrieskast geplakt. We vertelden elkaar hoe gezegend we waren met onze kinderen. Die vader stond nu ook op het podium en mijn hart brak voor hem. Nouri had hier bij moeten zijn. De spelers eerden hun vriend en collega door een shirt met zijn rugnummer 34 te dragen. Ze vergaten hem niet, hij zal altijd een van hen blijven.
Het is een bijzonder team, op technisch maar vooral op menselijk vlak. Dank jullie wel.