Schaduwkade

Buiten dwarrelen duizenden zilvergele bloesemblaadjes in het zonlicht en eindigen hun korte avontuur van vrijheid in kleine hoopjes op straat of drijvend als eilandjes in de gracht. Lentesneeuw.

Dit jaar was ik tijdens Dodenherdenking op de Nieuwe Keizersgracht. Op 26 mei 2013, zeventig jaar na de laatste razzia, werd hier het monument ‘Schaduwkade’ onthuld. Huidige bewoners van de Nieuwe Keizersgracht, waar 200 Joodse bewoners waren opgepakt en vermoord, namen het initiatief om de schaduw die tijdens de Tweede Wereldoorlog over hun stuk gracht gevallen was, kenbaar te maken. Aan de Hermitagezijde kreeg ieder even huisnummer zijn eigen plaquette met ernaast naambordjes van de bewoners, leeftijd, sterfdatum- en plaats. Zo is het hele gezin Kalf, Herman (37), Judith (26), Sal (6) en Lion (3) van nummer acht op 11 juni 1943 in Sobibor vermoord. Je kan je in je ergste nachtmerrie hier geen voorstelling van maken. Is er blinde paniek? Wordt er gegild? Of fluisteren de ouders hun kinderen toe dat het goed komt, terwijl ze elkaar over hun lichaampjes in de ogen kijken en weten?
De onthulling was destijds mooi in al zijn eenvoud, maar niemand had kunnen vermoeden hoe symbolisch zij ook bleek te zijn. Over de plaquettes lagen lange doeken die vast waren gemaakt aan twee sloepjes. De bootjes voeren van elkaar weg en trokken de bedekking met zich mee, het water over. De gedenkplaten waren onthuld. De namen voor altijd herinnerd.

Een week na de ceremonie stapte Werner, een van de twee schippers, op de directeur van de rondvaartrederij af die de sloepjes had aangeboden. ‘Vorige week heb ik die onthulling gevaren van de Schaduwkade. En ik wilde je vragen … ‘ Hij wachtte even, zocht naar woorden. ‘Was het een bewuste keuze dat je mij en de andere schipper dit liet doen? Verbaasd en tegelijkertijd vragend was de reactie. ‘Nee, hoezo?’ ‘Weet je dan niet dat ik de zoon van een Wehrmachtsoldaat ben, en de andere schipper de zoon is van Lou de Jong?’

De herdenking afgelopen donderdag was kleinschalig, sober en mooi. Een buurtbewoonster vroeg de pakweg honderd mensen wat dichter om haar heen te staan, want zij sprak zonder versterker. Een Oost-Europese accordeonist speelde zulke melancholieke muziek, dat die hem zelf aan het huilen maakte. Na de twee minuten stilte legden we witte rozen op de plaquettes, naast de tulpen die al door de Stille Tocht waren achtergelaten. Vrijheid is geen vanzelfsprekendheid.

Zo maar een mevrouw

Ik zet mijn boodschappentrolly in een hoek van de supermarkt en zoek een muntje om een lichtblauwe kar los te koppelen van zijn collega’s.

Opeens staat een mevrouw naast me. Ze zet haar twee zware boodschappentassen tussen ons in op de grond. ‘Ik heb mijn karretje niet meegenomen’, zegt ze en wijst naar de mijne. ‘Ik wilde maar een paar dingen kopen, maar … ze kijkt wanhopig naar de uitpuilende plastic tassen en ik vul haar aan ‘je koopt altijd meer dan je van plan bent’.

Meer aanmoediging heeft ze niet nodig en haar woorden tuimelen, zonder dat ze tussendoor adem lijkt te halen, over me heen. ‘Als ik nu wat meer koop, hoef ik niet meer zo snel de straat op. Ik heb last van paniekaanvallen. Mijn moeder is 10 december overleden en nou ben ik sinds kort opeens zo angstig. Ik durf niet meer naar buiten.’ Ik kijk haar aan en zie een goed verzorgde vrouw van in de 40, kort bruin geverfd haar en een smalle bril op haar neus die verduisterd is. Heel vaag is nog een vleugje Jordanees accent te bespeuren.

‘Ben je al naar de huisarts geweest?’ vraag ik. Ze knikt bevestigend. ‘Ja, en die heeft me meteen pillen voorgeschreven, maar als je de bijsluiter leest dan ga ik die echt niet slikken hoor. Wat een bijwerkingen kan je krijgen’. Ze mag dan paniekaanvallen hebben, gek is ze niet. ‘Je hebt een groot verlies geleden, dan mag je toch rouwen? Dat hoef je toch niet weg te stoppen met pillen? Ze kijkt me dankbaar aan en vraagt me haast opgelucht ‘ja, dat mag toch een tijdje duren’?

Ik doe een poging haar te adviseren, ondanks dat ik in mijn hoofd manlief en dochters hoor zeggen ‘daar heb je d’r weer met haar eitzes’. ‘Heb je wel eens aan yoga gedacht en ademhalingsoefeningen’? ‘Ja’, knikt ze, ‘dat klopt, daar gaat het mis, met mijn ademhaling. Dat is een goed idee. Zodra ik straks thuis ben zoek ik op internet naar yoga les’. Ze pakt haar zware tassen op en stapt naar buiten.

Storm

Ik ben onrustig en de onrust neemt evenredig toe naarmate de wind opsteekt. Dit keer klopt code oranje. Vanaf vier uur begint het te waaien, een speels introductietje voordat de storm zich in al zijn omnipotente heftigheid ontvouwt boven de stad. Boven hoor ik een aantal harde klappen, maar op het dak is alleen een grote pot met boom omgevallen. Andere oorzaken van het geluid zijn niet te vinden. Vreemd. Het geluid van de opvoerende wind wordt steeds dramatischer. Het fluit en giert met hoge tonen om het huis en tegen de ramen, het dondert en wervelt in basstem door de schoorsteen. Ik las eens dat in Frankrijk strafvermindering wordt gegeven als een moord is gepleegd tijdens de Sirocco. De wind kan je gek maken. Daar weet Vincent ook alles van.

Ik denk aan mijn tante die nu in haar bed op haar dood ligt te wachten. Ze zegt onbewust en onafgebroken ‘ach, ach, ach, ach’, maar wisselt dit gelukkig af met ‘lekker’ als ik haar gezicht en handen masseer. Haar waterachtige blauwe ogen lichten op bij een leuk verhaal. Ze is niet bang voor de dood, heeft vertrouwen dat ze straks in Gods heerlijkheid wordt opgenomen maar ze hongert nog steeds naar leven. Aandacht helpt om het leven te verlengen. Morgen zie ik haar weer.

Kerstwandeling

Tijdens onze koude middagwandeling door de Jordaan, blijft Sam opeens stokstijf staan. Dan trekt hij me mee naar een winkeltje waar ik al jaren langs loop, maar nooit binnen ben geweest. Het is een klein bruin zaakje in een scheef pandje achter de kerk. Buiten staat vaak een bak met appels. Je mag een zak meenemen voor 1 Euro. Zelf het geld in het busje deponeren s.v.p. De ruit in de deur is laag genoeg dat Sam de winkel in kan kijken. Wij zien een rommelig interieur, lp’s -ook 75 toeren- uit verschillende decennia, een Perzisch tapijt en een oudere man met stoppeltjesbaard in een uitgelubberde grijze trui, die zich verwarmt aan een gaskachel. Sam wil naar binnen en ik besluit hem te volgen. Waarom zou ik het beter weten?

De man kijkt op van zijn computer en ik heb het gevoel dat hij me binnen twee seconden gewogen heeft. ‘Hij wilde naar binnen’ zeg ik verontschuldigend en wijs naar mijn viervoeter. Om mij heen staan oude pick-ups op planken. Een bordje vermeldt dat ze nog aan alle naalden kunnen komen. De man besluit tijd aan me te geven en zet zijn film stil. ‘Je moet dieren nooit onderschatten’, zegt hij nadenkend. ‘Ik kreeg eens bezoek van een poes. Hij kwam binnen en ging direct hier op mijn tafel liggen. Dagen later bleek dat het beest was ontsnapt uit een bovenwoning. Hij had, hangend aan zijn pootjes, langs 10 meter daklijst getijgerd, vervolgens in een afgesloten tuin gesprongen, opgesloten geweest in een opslag, er weer uitgekomen toen iemand naar binnen ging en uiteindelijk bij mij door het kattenluik naar binnen gekomen. De eigenaresse heeft ‘m opgehaald en naar een boerderij gebracht. Een maand later kwam zijn broertje hier, had exact dezelfde route afgelegd. Onwaarschijnlijk toch?‘ We wisselen nog wat bijzondere dierenverhalen uit. Sam heeft zich ondertussen genesteld op het Perzisch tapijt naast de snorrende kachel en laat de woorden tevreden over zich heen komen. Van het ene verhaal komt de man op het andere. ‘Ik woonde vroeger hier tegenover. Toen ik mijn moeder had verteld dat ik dat huis had gekocht, trok ze wit weg. Blijkbaar had mijn vader gewild dat ik in daar geboren zou worden, maar haar moeder had de koop tegen gehouden. ‘Het is oorlog, het zijn veel te veel ramen.’ zei ze. ‘Bovendien is een hoekhuis altijd koud. Je stookt je arm.’ ‘Nou ze had wel gelijk. Ondertussen ben ik verhuisd. De buurt is niet meer wat ie was. Cohesie ho maar, als bewoner kan je in geen café meer terecht. Nederlanders zijn ook niet leuk meer. Komen ze met een installatie die ze van opa hebben geërfd. Of ik die wil kopen. Dan zeg ik ‘zal ik dan wel het prijsje van de Tweede Ronde er even afhalen?’ En dan die keurige mensen uit Zuid, ze stoppen zo een potje jam in hun tas of een naald. Gajes’.

Ik begrijp dat ik mazzel heb dat hij zo vriendelijk tegen me is. Dan komt er een echte klant binnen en ik vertrek. Zachtjes sluit ik de deur, het belletje tingelt me na. ‘Waarom wilde Sam hier naar binnen?’ vraag ik me verwonderd af. Op de Noordermarkt lopen we tegen een levende, alternatieve kerststal aan met een lama, hangbuikzwijn en lammetjes. Sam trilt van opwinding, zijn jachtinstinct is sterker dan zijn Kerstgedachte. Kordaat trek ik hem mee. Dan staat hij op de hoek weer stokstijf stil. Licht schijnt uitnodigend door de kleine ruitjes van het ouderwetse bruine café. Dan heb ik het door. Hij wil gewoon een beetje warmte, net als wij allemaal.

Leidseplein

Het restaurant is oudhollands ingericht met geschilderde tegeltableaus in de muur en naast onze tafel een aquarium met kleurrijke, exotische visjes. Zij worden door ons bewonderd terwijl hun soortgenoten gefileerd op ons bord liggen. Je kan niet altijd mazzel hebben.

De overgang is groot als we later van het knusse restaurant het grauwe Leidseplein op lopen. Een oudere man in een lange bruine Carmiggeltjas ligt op zijn knieën, zijn hoofd vlak boven de tegels. ‘Bent u iets verloren?’ vraag ik en zie zijn telefoon tussen zijn benen liggen. ‘Nee, nee, laat me maar. Niets aan de hand.’ Ik stop de telefoon in zijn zak en we proberen de zwaar beschonken man op zijn voeten te krijgen. Na ettelijke pogingen krijgen we het logge, niet meewerkende lichaam met zijn vieren omhoog en zetten hem in een haastig aangeschoven terrasstoel. Dan volgen de logische vragen: hoe heet u, waar woont u, kunnen we een taxi roepen? Hij schudt zijn hoofd en zegt met een aardappel in zijn keel: ‘Wat is dit een gênante vertoning’. Een verkeersbegeleider kijkt ons meewarig aan en besluit dan drastisch ‘ik roep de politie’.

Binnen een paar minuten stapt een jonge politieman met een manbun uit zijn auto. Op mijn onschuldige vraag of hij de man misschien naar huis kan brengen, lacht hij. ‘Daar zijn we niet voor. Dat zou mooi zijn als we iedere dronkaard naar huis brengen. Bovendien is het een nieuwe auto.’ Hij kijkt verliefd naar de blinkend witte Golf. ‘Hij gaat gewoon vannacht de cel in, zijn roes uitslapen.’ Ik protesteer en met mij een Marokkaanse jongen die zegt ‘ik komt net van een bijeenkomst over de dienstbaarheid van de politie’. Terwijl we discussiëren zegt de dronkaard met iets zorgeloos in zijn stem én een rollende R ‘ik ben zo dronken, laat me maar’, maar wij geven niet op. ‘Kunnen we iemand bellen, uw vrouw, kinderen?’ Dan kijken zijn ogen de agent opeens bewust aan en hij antwoordt melancholiek en licht verlangend ‘Nee niemand, ik ben van de herenliefde en u bent erg mooi’. Dan geeft hij zijn adres en de agent die ondertussen zijn warme kant laat zien, weet via zijn mobieltje binnen 10 seconden uit te vinden hoe de man heet, dat hij alleenstaand is en geen strafblad heeft.

We bereiken een compromis. Hij wordt niet naar de cel gebracht, maar we laten hem zitten op de stoel. Er zijn drie camera’s om hem heen die hem in de gaten houden en de agent belooft regelmatig poolshoogte te nemen. De sensatiebeluste voorbijganger die alles filmde op zijn telefoon loopt nu maar door. Dan verlaten we de man, eenzaam zittend op zijn houten stoel midden op het Leidseplein.

We moeten het een beetje moeilijk hebben

De man begroet mijn hond, die relaxed in de bak voor op de fiets zit. ‘Hé kleine Boeddha, geniet je?’ Ik kijk hem somber aan vanonder mijn regenhoed. De druppels vallen langs mijn gezicht. ‘Het is geen goede dag’ antwoord ik voor mijn hond. ‘Trump wordt de volgende Amerikaanse president.’ Deze informatie is nieuw voor hem, maar hij reageert laconiek. ‘Ach, zo veel zal er toch niet veranderen?’ Zijn stem en woordgebruik zijn aristocratisch, zijn ogen stilstaande grijze poelen. Ik denk zijn dreadlock baard, lange haarslierten, kapotte tanden en haveloze kleding weg en vraag me af wat zijn levensverhaal is.

‘Ik denk dat er veel gaat veranderen’ reageer ik en door mijn hoofd schiet de bescherming van onze planeet, de Amerikaanse health care, de internationale relaties met Europa, Rusland en het Midden Oosten, de Mexicaanse muur en het uitzetten van illegalen. De baksteen in mijn maag wordt zwaarder en zwaarder.

‘We moeten het een beetje moeilijk hebben’, reageert hij. ‘Mensen moeten niet te veel krijgen, dat is niet goed voor ze. Het maakt ze lui. Gisteren kreeg ik een briefje van 20 Euro. Ik heb er mijn biertjes van gekocht en wat te eten. Vanochtend voelde ik me belabberd. Ik had het te gemakkelijk gekregen, ik had er niet voor gewerkt. Kijk, ik werk de hele dag. Verzamel flessen en krijg het statiegeld. Het is zwaar werk voor weinig inkomsten, maar ik doe het wel zelf.‘

Dan vervolgt hij ‘Ik weet best veel van vogels, en laatst zag ik een heel bijzondere. Ik was zo gelukkig. Maar toen zag ik nog een bijzondere en ik was er al veel minder blij mee en toen ik op dezelfde dag een derde zag werd ik boos. Het was teveel voor op een dag. Ik was blij met één!

“Hoe lang leef je al op straat?’ Hij denkt na. ‘Sinds 1996. Ik had een gebroken been en kwam terecht in een opvang, aan het einde van lijn 17. Toen ik weer kon lopen, lieten ze me gaan. Ik kreeg geen …pas mee, maar dat heeft me gered.’
Ik verstond het woord niet goed, maar duidelijk was dat je met deze pas leefgeld kon opnemen. ‘Als ik dat had gekregen, dan had ik niets meer hoeven doen. Veel beter zo’.

‘Waar slaap je?’ vraag ik vervolgens, op straat of in een nachtopvang?’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee, nooit nachtopvang, ook niet in de winter. Vannacht werd ik weggejaagd uit een portiek. Er ging een raam boven me open en iemand schreeuwde –ook zijn Engels is prachtig- ‘’Oh my God, he is still here, I am going to call the cops.’’ Nou ik ga vanavond gewoon terug hoor, maar laat, als zij al slapen.’

Tijdens ons gesprek loopt hij opeens door. Ik zou hem graag geld geven of kleding, maar weet nu dat hij dat niet wil. Ik stap op de fiets. Ik word steeds verdrietiger.

Gevonden voorwerp

Na een gezellige maar niet erg goede lunch met mijn vriendin loop ik naar huis. Mijn oog valt op een witte Iphone die op de stenen trap ligt van het huis waar vroeger Youri Egorov woonde. Ik kijk om me heen, maar zie niemand in paniek zoeken naar haar (een witte telefoon lijkt me een typisch vrouwelijke keus) belangrijkste contact met de wereld. Ik besluit aan te bellen. Wat zou het geweldig zijn als Egorov nog had geleefd, de deur had opengedaan en als dank alleen voor mij een stuk gespeeld had. Dan zegt een vrouw kortaf door de intercom ‘nee, is niet mijn telefoon’, en verbreekt direct de verbinding. Ik besluit het apparaat thuis op te laden. Wie weet belt de eigenaresse tijdens haar zoektocht haar eigen nummer.

De volgende dag fiets ik naar het politiebureau aan de Marnixstraat om het toestel af te leveren. Ik geef mijn boodschap –alweer- door de intercom door, waarop de dienstdoende agent alleen zegt ‘dat mag u op de Lijnbaansgracht afleveren’. Ik antwoord ‘Oh, mag ik dat’ en fiets toch maar richting Lijnbaansgracht.

In het politiebureau tegenover de Melkweg hoor ik een Italiaanse man opgewonden spreken in de hoorn die naast het toestel ligt. Zijn lichaamstaal spreekt boekdelen. Twee agenten kijken verveeld toe. De vertaalster aan de andere kant van de lijn probeert het Napolitaans te verstaan, maar zo te horen nog met weinig resultaat.

Ik word verwezen naar een zijkamertje waar de dienstdoende agent de telefoon achteloos in ontvangst neemt. ‘Wat gaat u er nu mee doen?’ vraag ik. ‘Oh, die gaat morgen of zo naar gevonden voorwerpen op de Korte Leidsedwarsstraat’. Ik heb te doen met de eigenaresse van de telefoon die nog een dag in het ongewisse moet blijven en pak het apparaat weer uit zijn handen. ‘Ik breng het zelf wel’ zeg ik en verlaat het kantoortje dat even kaal is als zijn hoofd.

Vijf minuten later kom ik aan bij Loket gevonden voorwerpen. Ik lees op het bordje dat het van maandag t/m vrijdag tot 17 uur open is. Wat zouden die toeristen dan in het weekend moeten doen? Weer doe ik mijn verhaal en de dame zegt zowaar ‘dank u wel’. Ze noteert waar en wanneer ik de telefoon heb gevonden, maar vraagt verder niet naar mijn gegevens. Wanneer zou dat wel worden gedaan? Als je honderdduizend euro in een sporttas vindt? In ieder geval heb ik mijn burgerplicht gedaan.

Voordat ik het vertrek verlaat kijk ik nog ’s om me heen. Aan de wand hangen gigantische panelen, waar honderden haakjes, keurig in gelid, zijn ingeschroefd. Aan de haakjes hangt een collage van auto- fiets- en huissleutels aan hangers met fotootjes van de kinderen, I love Amsterdam, plastic roze ragebollen en andere opvallende artefacten. De borden lijken wel kleurrijke kunstwerken, alleen staat er geen naam van de kunstenaar bij, maar het weeknummer waarin de sleutels gevonden zijn. Een meisje naast me staat er net zo geïntrigeerd als ik naar te kijken. Dan zeg ik  ‘Een wereld gaat voor me open’ en ze antwoordt ‘Dat heb je mooi gezegd’.

Een keurige mevrouw

Gigantische regenbuien teisteren de stad. Het lijkt alsof Amsterdam van de kaart wordt geveegd, maar nu is het even droog.

Ik ga de deur uit en zie een vrouw over de gracht in mijn richting lopen. In eerste instantie denk ik (zoals observaties razendsnel gaan zonder dat je daar nou speciaal een reden voor hebt) ‘wat een keurige mevrouw. Ze zou in Amsterdam Zuid kunnen wonen. Ze draagt een beige stretchpantalon met een ribbelpatroon, net als mijn moeder deed en een geruit zacht geel en zwart jasje. Ze lijkt me een zeventiger met halflang geblondeerd haar dat naar binnen is geföhnd, ze draagt een zilverkleurig montuur dat veel vrouwen van die leeftijd hebben. Ze heeft een zachtaardige uitstraling.’

Dan bukt ze zich voorover, pakt iets van de straat en loopt weer door. Ze komt dichterbij en ik zie dat ze geen zwarte schoenen onder haar broek draagt, maar op sokken loopt. Ze bukt weer en nu zie ik beter wat ze doet. Ze heeft een papiertje in haar handen en legt het onder haar rechtervoet. Ze richt zich weer op, wrijft met haar voet heen en weer over het papiertje, bukt weer, pakt het papiertje op en loopt weer door. 10 Meter later bukt ze weer en het ritueel herhaalt zich. Alleen zie ik nu dat het papiertje dat ze op de grond legt een 5 Euro biljet is. Enigszins van mijn stuk vraag ik ‘Kan ik u misschien helpen mevrouw?’ Ze lijkt me niet te horen. Ze murmelt ‘ja, ja, ja, ja, ja, ja’ maar dit lijkt niet echt een antwoord op mijn vraag. Ze loopt langs me heen zonder haar langzame, maar voor haar doelbewuste tred te vertragen. Ik kijk haar na. Ze bukt weer, legt het biljet op de natte stoep en strijkt weer met haar doorweekte sok over het biljet.

Ik weet niet wat ik ermee aan moet. Hulp inroepen? Politie? En dan? Ze maakt een tevreden indruk, ze is niet angstig. Ik besluit niets te doen en stap op mijn fiets. Ik blijf aan haar denken.

Stephan

Terug van vakantie en dat betekent dat de wasmachine en koelkast om het hardst schreeuwen om gevuld te worden. Met een volle boodschappenwagen sta ik bij de kassa als een man van eind twintig me vraagt of hij even voor mag. Hij heeft slechts een blikje huismerk cola, dat hij al voor de helft heeft opgedronken. Nadat hij heeft afgerekend zet hij spontaan mijn boodschappen op de band. Zoveel haast heeft hij dan toch blijkbaar niet. Maar eerst stelt hij zich voor. Hij zet zijn zonnebril achterstevoren op zijn jagershoedje en zegt ‘Ik ben Stephan’. Mijn hand verdwijnt volledig in zijn sterke, behaarde, werkersknuist. Dan pakt hij voorzichtig het kwetsbare fruit dat ik ruim heb ingekocht. ‘Voor mijn dochters’, leg ik uit, ‘dat zijn fruitmonsters’. ‘Wie houdt er nou niet van fruit’ antwoordt hij in beginnend Nederlands en gevorderd Engels met Oost-Europees accent. ‘People love it, dogs love it, every animal loves it.’ ‘Mijn hond niet’, zeg ik en besluit, als ik naar zijn bruine voortand kijk, niet op zijn advies in te gaan om fruit te bestrooien met suiker voordat ik het aan Sam geef. Ik vraag hem of hij honden heeft. ‘I am a dog myself’ zegt Stephan, ‘I think like a dog and I live like a dog.’ Het is me niet helemaal duidelijk wat hij daarmee bedoelt, maar voordat ik hem dat kan vragen switcht hij alweer naar een nieuw onderwerp ‘het weer’. ‘Weet je dat regen komt van regenereren?’ Regen maakt alles nieuw. Als je een paar talen spreekt kan je dat soort connecties maken. Dat is leuk. Dan krijg je meer inzicht. Iedereen zou meer talen moeten spreken.’ En dan schudt hij plotsklaps mijn hand en loopt weg.

Als ik met mijn zware tassen de deur uit kom, staat hij buiten op me te wachten. Hij verdeelt de boodschappen over de twee fietstassen en –ondanks herhaaldelijk protest dat dat echt niet hoeft- verlengt hij de sluitingen van de tassen om alles maar goed dicht te krijgen. En dan komt uiteindelijk toch de vraag die ik al in de winkel had verwacht. ‘Ik ben hier alleen, het kan mijn ouders niet schelen hoe het met mij gaat. Ik heb wel broers en zussen in Roemenië, maar ik ben alleen vertrokken, de wereld in. Je moet het immers zelf voor elkaar krijgen. Heb je misschien wat kleingeld voor me? ‘ Ik geef hem de paar losse munten die ik bij me heb. ‘Thank you, thank you’ en weer pakt hij mijn hand. Dit keer nemen we echt afscheid. Hij loopt met grote passen weg en ik stap op mijn fiets. Nog maar net terug in Amsterdam en het is nu alweer leuk.

Eitzes

Eitzes. Hoe vaak hoor ik niet dat ze, manlief en dochters, daar geen behoefte meer aan hebben. ‘Neem probiotica mee naar Azië, ik zou vroeger vertrekken, trek een jas aan, heb je al gezocht op internet.’ Heb je het door? Precies, eitzes is ongevraagd advies.

Maar dan komen we op het punt, wat willen ze dan wel horen? Wat dacht je van ‘wat vervelend dat je darmen van slag zijn, wat jammer dat je de trein hebt gemist, zonde dat je nu net verkouden bent en wat een pech dat je daar niet eerder achter bent gekomen’.
Ze willen geen spontane praktische adviezen meer, maar wel medeleven als het even anders loopt dan gewenst.

Het is moeilijk om mijn mond te houden. Jarenlang, een leven lang, vond ik het mijn taak dingen te helpen onthouden, adviezen te geven en te organiseren. Dit werd in dank afgenomen. Zij blij en ik blij. Maar nu zitten we in een nieuwe fase. Manlief heeft geen continue assistente nodig en de meisjes willen hun eigen fouten maken. Logisch! Het is de enige manier om zelfstandig in het leven te kunnen staan. Nu is het tijd mezelf eitzes te gaan geven: ‘niets zeggen, laat los, komt goed.’