Dezibol

Glunderend komt een van mijn twee broers binnen met een taartdoos in zijn handen. We zijn vandaag samen om spullen op te ruimen van onze ouders die al weer negen jaar geleden binnen 24 uur na elkaar zijn overleden. Destijds hadden we in korte tijd hun appartement moeten opruimen en een aantal dingen hadden we ‘tijdelijk’ opgeslagen om later in rust uit te zoeken. Dat later was nu dan eindelijk aangebroken.

Het bekijken van foto’s, brieven en ander persoonlijk materiaal werd zoet ondersteund door de taart die mijn broer had meegebracht. Als er iets te vieren viel in onze jeugd -een verjaardag, diploma of familiereünie-, dan had mijn oma bij bakkerij Dezi op het Olympiaplein een Dezibol gekocht. Een halve bol opgebouwd uit een bodem chocoladecake, een laagje rode jam, een crèmige chocoladevulling omhuld door een rand chocoladecake. Het geheel was bedekt met een dunne, knapperige chocoladekorst aan de onderkant versierd met een centimeter hoge rand van hagelslag. Een lila, nergens naar smakend bloemetje sierde de bovenkant. Het was een stille wedstrijd wie van de kinderen het eerst naar de koelkast was geslopen om het er stiekem af te snoepen.

Banketbakker Dezi bestaat al heel lang niet meer en de Dezi bol was door mij gerangschikt onder het kopje dierbare herinneringen. Tot vandaag. Mijn broer was erachter gekomen dat een oud-medewerker van Dezi het recept had meegenomen naar zijn nieuwe werkgever en het iets had aangepast. For old times sake was hij de dag ervoor naar het Hoofddorpplein gereden om de geliefde familietraditie te kopen.

De jam in het nieuwe recept miste, het gevoel van samen zijn kwam terug.

 

 

 

 

Kunstroof en -restitutie

Hitlers favoriete dagen tijdens de Tweede Wereldoorlog waren zijn verjaardag en Kerstavond. Dan kreeg hij van Herman Göring een prachtig leren album met foto’s van recente aanvullingen op zijn snel groeiende kunstcollectie. De verzameling zou getoond gaan worden in het te bouwen Führermuseum.

Ik zit aan tafel met een advocaat die gespecialiseerd is in kunstrestitutie. Hij behartigt de belangen van nazaten van Joodse verzamelaars die in de Tweede Wereldoorlog hun bezit ‘vrijwillig afgestaan’ hebben aan de Nazi’s. Natuurlijk voor een redelijke prijs zoals uitstel van transport.

Onze Oosterburen waren verzot op oude meesters. Ze konden niet genoeg krijgen van Rembrandt, Da Vinci en Michelangelo. Moderne kunstenaars -Van Gogh, Munch, Renoir- werden ook geroofd, maar om een andere reden. Entartete kunst mocht niet meer openbaar getoond worden.

Mijn aardige tafelgenoot vertelt bij toeval in deze niche terecht te zijn gekomen. Hij werd gebeld door een vrouw die aanspraak maakte op een schilderij van Munch. Het hing al jaren in het Belvedere museum in Wenen. Oostenrijkse advocaten vertrouwde ze niet, er zouden te veel belangen door elkaar kunnen lopen. Door zijn uitstekende beheersing van de Duitse taal kon hij zich goed verdiepen in de materie. Hij beet zich vast in de rechtszaak en won. Het schilderij kwam terug bij de rechtmatige erfgename. ‘Goh, net als die Klimt’, reageerde ik. Het bleek dat zijn zaak en die van Maria Altmann tegelijkertijd speelden. Het was geen goed jaar voor het Belvedere, maar hij wordt sindsdien gezien als de kunstrestitutie-specialist.

Nederland heeft in 1998, net als 43 andere landen, zich gecommitteerd aan de regels van de Washington Principles m.b.t. teruggaafbeleid. Dat was een belangrijke stap. Maar de Nederlandse Restitutiecommissie heeft vorig jaar desondanks haar richtlijnen weer aangepast. Ze kijkt nu niet uitsluitend naar de rechten van de wettelijke erfgenaam, maar ook naar het belang van het museum en hoe lang deze het werk al in bezit heeft. Met andere woorden: omdat het werk al zo lang, zo mooi past in de museumcollectie kan besloten worden het niet terug te geven! Na de uitspraak is hoger beroep niet mogelijk. Er bestaat geen andere instantie op dit gebied.

Na mijn initiële verontwaardiging –een museum mag nooit haar bestaansrecht ontlenen aan gestolen goed-, begin ik ook te twijfelen. Ik herinner me een prachtige groep Assyrische beelden in het Metropolitan Museum in New York. Een Engelse archeoloog had ze in de dertiger jaren ontdekt in een paleis in Nimrud. Maecenas Rockefeller kocht de beelden en gaf ze aan het Met. Stel je voor dat deze beelden in Irak waren gebleven, dan had de IS ze nu allemaal opgeblazen.

Is de Restitutiecommissie zo geschrokken van de wereldorde die op haar grondvesten schudt dat ze kunst van onschatbare historische waarde op deze manier probeert te beschermen? Of is het eigenbelang? De Nederlandse staat bezit immers nog steeds 3200 werken die nog terug moeten naar de rechtmatige eigenaar, zoals een door Juliana gekocht Meissen servies.

Dan lees ik dat de Restitutiecommissie zich beperkt tot kunstroof tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bescherming van werelderfgoed op ideologische grondslag is niet aan de orde. Ik ben weer een illusie armer.

 

 

 

Janine

Strapless lijfje, lange zwarte uitwaaierende rok waar subtiel een rode stof doorheen schijnt, platte schoentjes. Janine Jansen staat op het podium van het Concertgebouw, krachtig, haar viool als een onlosmakelijk deel in de hand. Het linkerbeen staat stevig voor, haar lichaam in de aanslag. Dan duikt ze, met gefixeerde ogen en omhoog zwiepende paardenstaart, als een Alice in Wonderland via haar partituur in een andere wereld. Door het hartstochtelijke spel knappen een paar haren van de strijkstok. Ze vliegen wild op en neer totdat ze ze bij twee maten rust kordaat los trekt. Het zal niet de enige keer zijn die avond. Een rustig deel volgt en haar lichaam wordt zacht en deint mee, ze straalt een warme gloed uit. Als Janine speelt, speelt haar hele lichaam.

Aan de zwart glimmende vleugel zit een onooglijk, kalend mannetje, dat op een virtuoze manier de toetsen betast, streelt en pijnigt. Geen moment kijkt Janine naar de pianist of hij naar haar. Beiden zitten in hun eigen wereld, tot het uiterste geconcentreerd, maar musiceren alsof ze aan elkaar vastzitten. De linkerarm weet vanzelfsprekend wat de rechter doet.

Naast mij kijkt Jenny gebiologeerd naar het optreden. Zij is operazangeres, getraind in New York en Wenen, gespecialiseerd in Wagner. Af en toe hoor ik haar fluisteren: ‘interesting’. Een dodelijke opmerking. ‘Interessant’ betekent voor mij ‘ik vind het niet mooi, maar ik wil niet onbeleefd zijn’.

In de pauze vertelt Jenny wat ze bedoelt met ‘interesting’. Ze heeft met stijgende verwondering gekeken naar de uitbundige lijfelijkheid van Janine. Haar spel is beheerst en intens, terwijl haar lichaam, net als bij een danseres, vol beweging is. Ze kan dit niet rijmen. Als operazangeres is Jenny getraind haar lichaam in te houden, te controleren. Zonder dat ze er echt bewust van was, ging dit tegen haar eigen spontane en uitbundige karakter in. De tegennatuurlijke houding werd een nieuw onderdeel van haar persoonlijkheid, maar dat ging nu, na jaren, schuren.

Ze zag bij Janine hoe je jezelf kan zijn op het podium en daardoor krachtiger, beter. Voor haar was ‘interesting’ een eerste stap om haar jarenlange training te gaan aanpassen aan wat zij voelt en niet aan hoe het hoort. Interessant!

 

Saskia

Ik sta voor het oudste bouwwerk van Amsterdam, dat oorlogen, branden – onlangs nog op 31 december – en opstanden heeft doorstaan. De 14e-eeuwse Oude Kerk, godshuis voor de Katholieken en welwillend overgenomen door de Protestanten na de Alteratie in 1578, staat karaktervol, zelfverzekerd en robuust in het 1012-gebied aan de Oudezijds Voorburgwal. De tijd lijkt geen vat op haar te hebben.

Zo’n honderd mensen, waaronder ik, wachten in de snijdend koude wind om binnengelaten te worden. Om acht uur beginnen de klokken te beieren, het signaal waarop de zware deuren eindelijk worden geopend. Verkleumd betreden we de koude kerk voor een jaarlijks ritueel. Op 9 maart om acht over half negen valt een zonnestraal op de grafsteen van Saskia van Uylenburgh, Rembrandts grote liefde, muze en echtgenote. Een niet te missen ervaring. Hoe romantisch als je nu, hier, ten huwelijk wordt gevraagd!

Ik loop wat door de kerk en word in de tijd teruggetrokken. Ik lees de namen op de grafstenen van mensen die hebben geruzied en liefgehad, gezond en ziek waren, volle of halfvolle levens hebben geleefd en nu onder mij liggen.

Rembrandt Frerichs (what’s in a name) speelt op een klein orgel ‘Mein junges Leben hat ein End’. Toepasselijk, want Saskia was pas 29 toen zij stierf aan tubercolose. Het stuk is gecomponeerd door Sweelinck die in de 16de eeuw de vaste organist was van de St. Nicolaaskerk, zoals het gebouw eigenlijk heet. In de volksmond werd het de Oude Kerk toen de Nieuwe Kerk op de Dam werd gebouwd.

De steen van Saskia is heel eenvoudig. Alleen haar voornaam en de datum van overlijden, 19 juni 1642, staan erop. Ik bewonder Rembrandt. Je moet een kunstenaar zijn om met deze minimale boodschap zo’n maximaal effect te bereiken.

De muziek stopt en met bonzend hart wachten wij op de beloofde zonnestraal. Dan, tergend langzaam kruipt een streep flets licht centimeter voor centimeter over de vloer richting het graf. We houden onze adem in, proberen het licht met mindpower voort te duwen, maar nee, dit jaar zal Saskia’s graf niet door de zon verwarmd worden. Wellicht heeft het schrikkeljaar er mee te maken.

Net voordat ik, koud tot op het bot, de kerk verlaat hoor ik dat Saskia eigenlijk ergens onder het orgel begraven was. Uit geldgebrek heeft Rembrandt haar graf in 1662 verkocht. De steen waar we met zijn allen naar keken stamt uit 1953, inclusief de tekst. De pelgrimage is gebaseerd op een verzonnen mythe. Het zal vast niet de eerste zijn.

Hassan

Op mijn wandeling in het park zie ik een man op een stenen verhoging zitten. Hij geniet van de eerste zonnestralen terwijl zijn mond aan het korte stukje trekt wat overgebleven is van zijn sjekkie. Sam begroet hem en hij zegt ‘goede hond, is rustig’. Hij is uit Halfweg komen lopen en neemt nu even pauze. Altijd heeft hij gewerkt, parket leggen is zijn specialiteit, laminaat, visgraat, alleen is er op dit moment niet zoveel werk meer, niet zoals vroeger. Ik vraag hem waar hij vandaan komt en hij zegt ‘wat denk je?’ Ik kijk naar zijn lichtgekleurde huid, donkere krullen en verzorgde werkhanden en vraag om een hint. Het bevalt hem dat ik hem niet meteen in een hokje duw en zegt trots ‘Rifgebergte’.

Ondertussen lopen we samen op. Hij is nu 48. Als jonge twintiger heeft hij, alleen, zijn land verlaten in een gammel bootje van 7 meter met 23 mensen aan boord. Na een avontuurlijke oversteek landden ze in Gibraltar. Daar ging ieder zijns weegs. Na dagen lopen ontmoette hij bij een benzinestation een andere Marokkaan die uit naastenliefde een ticket naar Barcelona voor hem kocht. Daar vond hij werk op een paardenboerderij. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat maakte hij de stallen schoon, in een van de stallen mocht hij slapen. Hij hoorde over Amsterdam, waar genoeg werk en woonruimte was en besloot zijn tocht te vervolgen.

Hij was nog geen dag hier of hij ontmoette Cor en Ria in een café. Cor had een meubelzaak op de Albert Cuyp en Ria idem bij het Oosterpark. Ze hadden het zo druk dat ze wel een schoonmaker konden gebruiken. Ria’s eerste inspectie van de keuken was positief. Nog nooit waren de tegeltjes zo schoon geweest. Cor kon ook wel hulp gebruiken bij het afleveren van bestellingen en zo bracht hij wel drie bankstellen per dag naar de klanten. Fooien van 20 gulden waren normaal. Het waren goede tijden. Na een paar jaar werd Ria ziek en Cor vroeg of hij in huis kon komen om te helpen en om de hond te verzorgen. Ria stierf korte tijd later, Cor besloot met pensioen te gaan. Hij pakte zijn boeltje weer op en vond werk bij een parketboer. Hij had het er naar zijn zin, totdat het slechter ging met de economie.

Hij geeft me een hand om zich voor te stellen én afscheid te nemen. ‘Ik ben Hassan, ik heb het goed hier, een dak boven mijn hoofd en iets te eten. Alleen zou wat werk wel welkom zijn.’

Zaterdagmiddag

Een vriendin doet vandaag mee aan een kunstperformance van  Elena Kovylina en vraagt of ik kom kijken. Het is stralend weer, de stad tintelt onder de blauwe hemel en frisse kou. Er zijn 65 mensen van uiteenlopende leeftijden die een, op maat gemaakt, houten krukje uitgereikt krijgen. In stilte lopen ze in een lange rij, het krukje in de handen, over het Museumplein. De groep komt tot stilstand voor de ingang van het Van Gogh, stappen op de verhoging en houden elkaars hand vast. Iedereen in de rij is opeens even lang geworden, Egalité, eenheid in verscheidenheid. Het is een krachtig beeld, maar zou nog sterker zijn geweest als er ook Surinamers, Marokkanen, Antillianen, Turken, Indiërs of een van de andere 180 nationaliteiten die Amsterdam rijk is mee hadden gedaan. Gemiste kans. Wel komen er twee beeldschone meisjes in feestsari langs, Uggs aan de voeten, hoge hakken in de hand. Ze zien niet wat er naast hen gebeurt.

Net daarvoor heeft een andere, iets grotere groep ‘blanken’ juist voor kabaal gezorgd. Een kleine tweehonderd Pegida-aanhangers, sommigen stoer uitgedost met een zachtroze varkensmutsje op het hoofd, demonstreerden om duidelijk te maken dat zij geen zin hadden in buitenlanders, geen zin hadden in AZC’s, geen zin hadden dat hun dochters verkracht zouden worden, geen zin hadden in het verliezen van hun zekerheden. De demonstratie verliep rustig, de leider werd, na een waarschuwing, gearresteerd op het gebruik van een hakenkruis, en na twee uur werden de demonstranten per GVB bussen (gebruik je dan je OV-pas?) weer weggereden.

Volgens het NRC was er een run op varkensmaskers geweest en op weg naar huis vraag ik me af hoeveel varkensattributen nou in Amsterdam zouden zijn verkocht. Ik stop bij de feestartikelenwinkel op de Raadhuisstraat en vraag ernaar. De Antilliaanse jongen knijpt zijn ogen dicht, trekt diepe rimpels in zijn voorhoofd en zegt uiteindelijk na heel diep denken: ‘ik geloof dat er gisteren één telefoontje is geweest of we een varkensneus hadden.’ Voor mij is het duidelijk, de meerderheid van deze demonstranten komt niet uit Amsterdam. Niet uit mijn stad. We hebben echt wel onze sores, er wordt ongetwijfeld gediscrimineerd, maar Pegida aanhangers kan je hier met een lantaarntje zoeken. En daarom woon ik in Amsterdam.

 

IMG_8467 IMG_8463

 

Plein 40-45

Voor het eerst ga ik naar Plein 40-45 waar de mobiele wagen staat voor het tweejaarlijks onderzoek naar borstkanker. Jammer genoeg heeft het Westerpark geen plaats meer (!) voor deze SRV-bus met 3 kleedkamertjes en een röntgenapparaat. Ik ga er met gemengde gevoelens naar toe. Het is fantastisch dat de overheid zo goed voor haar vrouwelijke onderdanen van boven de 50 zorgt, maar ik kijk niet uit naar het onderzoek dat een combinatie is van je pijnlijk voelen en pijn voelen.

De lieftallige medewerkster zet me tegen het glanzend witte apparaat aan en trekt met een brute kracht die ik niet achter haar had gezocht aan mijn rechter b-cupje en perst het tussen de twee platen in. Ik voel me als gehakt in een tartaarpers. ‘Even niet ademen mevrouw.’ Nog drie foto’s lichte marteling volgen en ik kan me weer aankleden. Op de deur van mijn kleedkamertje hangt een plaatje van de Mona Lisa. Ze glimlacht spottend naar me.

Daarna struin ik, met gekneusde borsten, nog even rond op de weekmarkt van Plein 40-45. Het lijkt alsof ik in het buitenland ben. Een oudere man met een groezelige fez op zijn hoofd zamelt geld in voor de restauratie van een moskee. Hij heeft de tijd en maakt een praatje met andere mannen. Bij de groentestal liggen glanzende sinaasappels met een doorsnee van wel 15 cm als een piramide opgestapeld. De buurman prijst kleurrijke hoofddoeken en djellaba’s met borduurversiersels aan. Ik kijk om me heen en zie de vrouwen, gehuld in en beschermd door hun lange kleding, inkopen doen. Ik vraag me af, als ik me al zo kwetsbaar voel bij zo’n borstonderzoek, hoe ervaren zij dat dan? Ik ben nog niet dapper genoeg het gewoon te vragen. Ik ga met een kilo sinaasappels naar huis, de djellaba laat ik hangen.

 

Fifty-fit

Druipnat wacht ik met een aantal andere vrouwen in de gang. We zijn net onder de gezamenlijke douche uitgekomen waar ik, zelfs zonder lenzen, het verval van de lichamen kan zien van de over 50 jarigen.  Geen oogstrelend gezicht.  Ik kijk voorzichtig naar mezelf.  Zie ik er ook zo uit? Voordat ik eerlijk antwoord kan geven, gaat de deur open en lopen we naar het verwarmde zwembad voor onze fifty-fit les.

Het licht is getemperd (waarschijnlijk ben ik niet de enige die van ons uiterlijk schrikt) en een tanige vrouw in zwart lycra pakje begint ons -aan de kant- in het snelle ritme van de muziek de oefeningen voor te doen. Iedereen doet enthousiast mee. We ploeteren in marstempo door het bad, zwaaien met schuimgewichten door het water, zwemmen naar links, zwemmen naar rechts, laten ons vallen en komen weer naar boven. Luctor et emergo! Tussen de bedrijven door observeer ik mijn lotgenoten. In de Jordaan kom ik steeds minder vaak ‘oorspronkelijke bewoners’ tegen, maar het lijkt of ze hier allemaal bij elkaar gekomen zijn. Rondborstige, stevige vrouwen die geen blad voor de mond nemen. Een vrouw heeft een olifantje op haar arm getatoeëerd. Als ik haar het bad uit zie gaan, begrijp ik waarom.

Na een uur zijn we weer in de kleedkamer. Een vrouw met een buikverkleining vertelt dat haar relatie met een asielzoeker net op de klippen is gelopen. Hij heeft haar verlaten. Nu gaat ze volgende week op vakantie naar Ghana en neemt een koffer vol boeken mee. Ik vraag haar wat ze graag leest, verwacht de Bouquetreeks, maar ze zegt ‘toch wel litteratuur’. Haar laatste boek was ‘In koelen bloede’ van Truman Capote. In mijn hoofd bestraf ik mezelf op mijn vooringenomenheid. We nemen afscheid en zeggen ‘tot de volgende keer’. De dag erna word ik wakker met een stuk minder gespannen schouders en zin om te schrijven. Fifty-fit al na één keer!

 

Koning Hond

Sam moest hoognodig naar de kapper. Al tien jaar was hij door dezelfde dame geplukt, maar zij had besloten met pensioen te gaan. Dus op naar een nieuw adres.

Op het uithangbord van het hoekpand stond in elegante schrijfletters ‘trimsalon en pedicure’. De ruiten waren beplakt met foto’s van allerlei rassen ‘voor en na’ de behandeling: een koningspoedel met een prachtige haarpompon op zijn hoofd, een naakte chiwawa met een flosje haar, een King Charles met zachtgolvende oren. Ik keek naar mijn stoere Border Terrier en vroeg me af of we wel aan het juiste adres waren. Het onzekere gevoel werd bij binnenkomst niet weggenomen. Aan de wand hing een collectie kleding waar Maison de Bonneterie jaloers op zou zijn geweest: een betoverende zalmroze avondjurk, een oranje-gele cocktaildress en een Schots plooirokje met fluwelen gilet. Een macho man met woeste baard, totaal niet passend in deze omgeving, nam Sam van me over, die me onzeker over zijn schouder nakeek. Ik mocht over drie uur terugkomen. Exact op de afgesproken tijd was ik er weer. Sam stond op een hoge tafel, een gigantische berg haar lag op de grond. Achter voerde een hoge stem fel een telefoongesprek, afgewisseld met lachlawines. Enrico, Sams kapper, was nog niet klaar. Er moest nog gewassen en geföhnd worden.

Enrico bleek uit Venetië te komen, maar voelde zich zeer thuis in het Venetië van het Noorden. Zijn vader had hem graag als gondelier gezien, maar hij besloot hondentrimmer te worden. In plaats van in een gondel voer hij nu in zijn opduwertje het hele jaar door de grachten.

Inmiddels werd Sam in een enorm bad op hoge poten gewassen, in de crèmespoeling gezet en geolied. Een grote föhn droogde zijn vacht en als finishing touch werden de haartjes tussen zijn tenen weggeknipt. Ondertussen bleek het telefoongesprek en gelach uit een grote kooi te komen waar een groene papegaai zichzelf amuseerde.

Sam zag er, na de behandeling van vier uur, drie jaar jonger uit. Jammer dat Enrico geen mensen knipt.

 

Snelle Jelle

Het is zondagmiddag en ik sta in een drukke Albert Heijn. Terwijl ik zoek naar diepvriescapucijners (die er niet zijn), schiet een lange, slanke jongen van een jaar of 16 me aan. Hij draagt een druipend nat regenpak. Hij aarzelt, kijkt even naar boven terwijl hij zijn woorden zoekt. ‘Mevrouw, mag ik iets vragen?’ Ik knik ‘m toe, hij ziet eruit alsof je ’m een handdoek wilt geven en dan lekker bij de verwarming wilt laten opdrogen. ‘Ik heb een heel eind gefietst en ik heb nou zo’n honger, maar ik heb geen geld bij me. Heeft u misschien een euro zodat ik een broodje kan kopen?’ Ik kijk ‘m nog een keer aan en besluit dat hij a) geen zwerver b) geen verslaafde c) geen bedrieger is. Wel heeft hij prachtige ogen, amandelvormig met een bronzen gloed. Hij haalt een pakje met twee worstenbroodjes en, op mijn aandringen, ook wat te drinken. Een chocoladereep of energybar slaat hij af. Dat hoeft echt niet. Natuurlijk ben ik nieuwsgierig. Wat voor verhaal steekt hierachter? Moeilijkheden thuis of ruzie met een vriend of zijn vriendinnetje? Problemen op school? Niets van dat alles. Hij woont in Sassenheim en moest zijn oma, ook in Sassenheim, een sleutel terugbrengen. Hij had nog wat vrienden gebeld of die zin hadden in een stukje fietsen, maar die wisten wel wat beters te doen met dit slechte weer. Toen ging hij maar in zijn eentje. Voor hij het wist was hij twee uur later in Amsterdam …… hongerig. Zijn vuurrode, koude handen met afgebeten nagels namen dankbaar de lunch aan. Bij het naar buiten lopen zag ik hem het pakketje onder de snelbinders binden van een zware, degelijke herenfiets. Gelukkig heeft hij wind mee op de weg terug.